Gepubliceerd op 14-03-2021

Zeerecht

betekenis & definitie

Te onderscheiden in privaatrechtelijk en publiek-rechtelijk. Privaat-rcchtelijh is het geregeld in het Tweede boek van het Wetboek van Koophandel, waar bepaald wordt wat, volgens de wet, wordt verstaan door zee-schepen, reederijen, schippers, door chartepartij, cognossement, monsterrol, bodemerij, averij, bevrachter, vervrachter, verhuring, en waarin de verschillende rechten en verplichtingen worden omschreven in de gevallen, waarin zeeschepen kunnen verkeeren, alsmede welke rechten ontstaan bij schade door overzeilen, aanzeilen, aanvaren en aandrijven veroorzaakt, of bij stranding, schipbreuk en zeevonden; voorts omtrent zee-assurantie en het te niet gaan der verbindtenissen in den zeehandel.

De literatuur over het Nederlandsche zeerecht is zeer uitgebreid. De voornaamste werken erover zijn vermeld boven de titels van het W. v. K.



Publiek-rechtelijke
zaken, de zee betreffende, zijn voor een deel van staatsrechtelijken aard, geregeld door wetten, voor een grooter deel behooren zij tot internationaal- of volkenrecht, omdat de zee bevaren wordt door schepen van verschillende natiën.

Het internationaal zee- of maritiem recht is daarom een belangrijk gedeelte van het zeerecht. Wetboeken voor dat recht bestaan niet, omdat geen enkele Staat het recht heeft aan een anderen souvereinen Staat de wet voor te schrijven. In de middeleeuwen en in de 16de en 17de eeuw hielden de zeevarenden zich aan de costumen voor de vaart en den handel op sommige zeeën. Voor den Atlantisehen Oceaan golden de Regels of rollen van Oleron, grondslag van het Fransche en Engelsche zeerecht; voor de Middellandsche zee, die opgenomen in de Consulato del Mare. De Hanse-steden en de landen aan de Oostzee hielden zich aan de Zeerechten van Wisby. De oudste zeerechten in de Nederlanden waren: Die Vonnissen van den Water Regte ten Damme in Vlaanderen. Later kwamen de Costumen van Antwerpen, van Amsterdam en van Enkhuizen.

Toen de Spanjaarden en Portugeezen hunne groote ontdekkingsreizen deden, maakten zij aanspraak op het bezit en uitsluitend recht op de zeeën, die zij het eerst hadden bevaren, en grondden dat op twee bullen van Paus Alexander VI, van 1493. In 1608 betoogde Hugo Grotius in zijn Mare liberum, dat de zee, op grond van het natuurrecht, vrij is voor alle volken. Hij werd de grondvester van het nieuwe zeerecht. Ongeacht John Selden’s Mare clausum, van 1635, is het recht van alle natiën op de open zee door alle volken der wereld erkend geworden.

Tot de open zee behooren alle zeeën behalve de territoriale, waartoe gerekend wordt het kustgebied van een Staat dat zich van diens landgrenzen uitstrekt tot aan de lijn van eerbied, d. i. de denkbeeldige lijn binnen welke een Staat geacht wordt zijne rechten te kunnen doen eerbiedigen. Gemeenlijk werd daarvoor genomen kanonschotsafstand, thans meestal drie zeemijlen of 5556 meter, gerekend van de laagwaterlijn. Havens en binnenzeeën (de Zuiderzee) behooren tot staatsgebied, alwaar even als binnen de territoriale wateren gelden de staatswetten en rechten van politie, quarantaine, loodswezen, betonning, bebakening, die op het stranden en tegen het smokkelen. In die wateren hebben de schepen van eigen nationaliteit het uitsluitend recht op de kustvrachtvaart en op al wat de zee oplevert: visch, mosselen, oesters, koraal, paarlen, sponzen enz. Voor sommige visscherijen is die afstand vergroot, voor die in de Behringstraat gebracht tot 10 zeemijlen. Zie: L.

E. Visscher, De Territoriale Zee, 1894; Territorial waters; Extract 15e annual report 1893 of the Association for the Reform and Codification of the Law of Nations.

De open zee, vrij zijnde, heeft daarop geen enkele Staat jurisdictie. De oorlogsschepen van alle volken oefenen er politie-toezicht uit. Elk schip heeft er het recht een ander schip te naderen, zoo dicht dat dit laatste niet in zijn bewegingen wordt belemmerd (naderingsrecht). Oorlogsschepen hebben bovendien het recht van vlagonderzoek, dat echter in tijd van vrede gewoonlijk slechts uitgeoefend wordt als gegronde verdenking bestaat dat een schip zich aan zeeroof of slavenhandel schuldig heeft gemaakt.

Ieder schip heeft eene nationaliteit, die beoordeeld wordt naar de wet van het land, waartoe het behoort (Mr. W. A. van Zijst, De nationaliteit van schepen, 1897).

Visitatie van een schip in tijd van vrede kan alleen plaats hebben, als door den Staat, waartoe het personeel behoort, daarin bij tractaat is toegestemd. Bij de Algemeene acte der internationalie conferentie, den 2en Juli 1890 te Brussel gesloten tot wering van den slavenhandel, waartoe alle Europeesche mogendheden, de Vereenigde Staten van N.-Amerika, Perzië en de onafhankelijke Staten van Afrika zijn toegetreden, zijn bepalingen gemaakt omtrent een wederzijdsch recht van visitatie, van onderzoek en van inbeslagneming van vaartuigen op zee, doch slechts binnen eene vastgestelde zone (Oost-Afrika, Perzische golf, Roede zee). e Voor de regeling van de politie der visscherij in de Noordzee buiten de territoriale wateren is, den 6en Mei 1832, te ’s Gravenhage, een verdrag gesloten tusschen Nederland, België, Duitschland, Denemarken, Frankrijk en GrootBritannië en Ierland, en voor het tegengaan der misbruiken, voortvloeiende uit den verkoop van sterken drank in de Noordzee buiten de territoriale wateren, is door diezelfde Staten, den 16en November 1887, eene overeenkomst aangegaan. Eindelijk is den 14en Maart 1884, tusschen meest alle zeevarende natiën, te Parijs eene overeenkomst gesloten tot bescherming van onderzeesche telegraafkabels.

Tot beveiliging van het verkeer ter zee werd in October 1889 eene internationale Marineconferentie bijeengeroepen, welke ten gevolge had, dat in 1897 een reglement tot voorkoming van aanvaringen op zee door de zeevarende Staten vastgesteld en bij Kon. besl. van 24 April 1897 voor Nederland van kracht verklaard werd. Bij datzelfde besluit werden ook de loodsseinen nader bepaald. Voorts is nog op de internationale conferentie voor zeerecht, in Februari 1905 te Brussel, door de gedelegeerden der verschillende zeemogendheden voor koopvaardijschepen aangenomen:

1°. dat de bij toevallige aanvaring aangerichte schade moet worden vergoed door het schip dat haar heeft veroorzaakt; is er een fout begaan, dan door hem die de fout beging; is er door beiden een fout begaan, dan door beiden naar evenredigheid;
2°. dat schepen, in geval van aanvaring, verplicht zijn, elkander zooveel mogelijk hulp te bieden. Dat besluit is echter nog niet door de regeeringen bekrachtigd.

Zonder nog tot oorlog over te gaan, bezigt een Staat, ook wel in vereeniging met andere Staten, soms sommige militaire dwangmiddelen om den ander tot zijn wil te brengen, waaronder represaille-maatregelen, het nemen van eenige koopvaardijschepen, het embargo, zijnde het beslag leggen op koopvaarders van den Staat, waarmede het geschil wordt gevoerd, het bezetten van de havens van dien Staat en de vredesblokkade (Thomas Barclay, Les blocus pacifiques).



Het generaal embargo wordt alleen gelegd in tijd van oorlog op alle in een haven aanwezige schepen, uit oorlogsnoodzaak, om de veiligheid der haven of het geheim van oorlogshandelingen te verzekeren en bestaat in het tijdelijk beletten van de schepen een haven te verlaten.

Oorlogshandelingen mogen alleen plaats hebben in de open zee en in de nationale en territoriale wateren van oorlogvoerende Staten, niet in neutrale wateren. Bij het verdrag van Constantinopel van 1888, is het Kanaal van Suez, zoowel in oorlogs- als in vredestijd open en vrij verklaard voor handels- en oorlogsschepen van alle natiën; alle oorlogshandelingen zijn erin verboden, als ook in de toegangshavens en binnen een zeestrook van drie zeemijlen van die havens.

De onschendbaarheid van den bijzonderen eigendom ter zee nog niet zijnde aangenomen, hebben oorlogsschepen van oorlogspartijen het recht ook de koopvaarders van hun tegenpartij te nemen. Kapers of commissievaarders hadden vroeger ook dat recht. Bij den vrede van Parijs in 1856 is, den 16en April, door de gevolmachtigden, die het vredesverdrag gesloten hadden, eene belangrijke verklaring afgelegd, waarbij bepaald werd: 1°. dat de Kaapvaart werd afgeschaft; 2°. dat de onzijdige vlag de vijandelijke lading dekt, met uitzondering van oorlogscontrabande; 3°. dat de onzijdige lading, met uitzondering van oorlogscontrabande, onder vijandelijke vlag niet te nemen is; en 4°. dat eene blokkade, om verplichtend te zijn, feitelijk moet wezen, d. w. z. door een voldoende macht gehandhaafd, om de nadering van het vijandelijk kustgebied inderdaad te ontzeggen.

Alle zeevarende Staten zijn tot die verklaring toegetreden, behalve de Vereenigde Staten van N.-Amerika, Spanje en Mexico. Toch hebben beide eerstgenoemde rijken zich in hun oorlog van 1898 naar de regels van de Parijsche verklaring gedragen.

Voor de toepassing van de beginselen der Conventie van Genève op den zeeoorlog, is te ’s Gravenhage den 29en Juli 1899 op de Vredesconferentie een verdrag gesloten, tusschen de landen daar vertegenwoordigd, waarbij o.a. is bepaald dat de hospitaalschepen, welke voldoen aan bepaalde voorwaarden, niet kunnen worden prijs gemaakt en met betrekking tot hun verblijf in neutrale havens niet worden gelijk gesteld met oorlogsschepen. Voorts is den 21sten December 1904 te ’s Gravenhage door dezelfde mogendheden eene overeenkomst aangegaan tot het in tijd van oorlog vrijstellen van die hospitaalschepen van de fiscale rechten en heffingen, welke in hunne havens ten bate van den Staat geïnd worden.

Overigens berust het internationaal zeerecht in tijd van oorlog op gebruiken, voor zoover niet tusschen sommige Staten daaromtrent afzonderlijke verdragen zijn aangegaan. Het belangrijkste daarvan is het verdrag den 8sten Mei 1871 te Washington gesloten tusschen Groot-Britannië en de Vereenigde Staten van N.-Amerika, ten gevolge van de beruchte Alabama-claims, waarbij drie regels werden vastgesteld, waarnaar het daartoe benoemde scheidsgerecht te Genève zich had te gedragen. (Zie Den Beer Poortugael, Intern, maritiem recht, 1888, bl. 388).

Volgens het gewoonterecht hebben in tijd van oorlog de oorlogsschepen der strijdvoerende Staten het recht van visitatie en onderzoek, om zich te vergewissen van de nationaliteit van een koopvaarder, zijn bestemming en, indien die eene vijandelijke haven is, of het oorlogscontrabande aan boord heeft. Mailbooten worden gewoonlijk niet, neutrale schepen onder konvooi nooit gevisiteerd, mits de kommandant er voor in sta. Schepen der kustvischvangst zijn meest vrij van het zeebuitrecht; ook volgens art. 3 der Japansche prijswet van 1894.

Een in beslag genomen schip moet worden opgebracht naar eene haven van den Staat, waartoe de nemer behoort, alwaar het behoort te worden overgedragen aan een prijsgericht, dat over zijn zaak beschikt. Vernietiging van prijzen vóór dat het prijsgericht gevonnisd heeft is, hoewel het in 1904 en 1905 door de Russen is gedaan, onrechtmatig, omdat daardoor wordt geëxecuteerd alvorens een vonnis is gewezen.

Literatuur: Olivier, Het zeerecht van vroegeren en tateren tijd (1831); Goudsmit, Geschiedenis van het Nederlandsche zeerecht (1882); Hautefeuille, Histoire des origines des progres et des variations de droit maritime international (1858); Weiss, Code du droit maritime (1858); Cauchy, Le droit maritime international etc. (1862); Den Beer Poortugael, Het internationaal maritiem recht (1888), en Het oorlogs- en neutraliteitsrecht (1900); Perels, Das internationale öffentliche 8 eer echt der Gcgenwart (lère éd. 1882, 2e éd. 1903); Nys, Le droit international (1904); Westlake, International law (1904); Nyland, Handleiding bij de beoefening van het intern, zeerecht (1905).

< >