oudhoogduitsch Wuotan, de in den heidentijd door al de germaansche volksstammen vereerde opperste god. De Baksen en Angelen brachten den wodansdienst met zich naar Britannië, en hier, gelijk ook in het noorden, speelt deze godheid een groote rol in de geslachtsregisters der koningen, van welke velen hem voor hun stamvader hielden.
W. komt overeen met den noordschen Odin. Reeds bij de Duitschers, welke Tacitus beschreef, was de wodansdienst in zwang. De naam W. komt van Wod, woede. Ook heeft men den naam van het angelsaksische Guth, d. i. oorlog, of Gotte, d. i. krijgsman, afgeleid. Volgens Wachter beteekent W. niet de woedende, maar een wezen dat over de woede gebiedt, den strijders in het gevecht naar woede gelijkende dapperheid, den dichters gloeiende geestdrift inboezemt; ook Odin zou hetzelfde beteekenen. Volgens Grimm schijnt W. of Odin het almachtige, aldoordringende wezen, de onlichamelijke, in geest bestaande godheid te zijn, welke verklaring echter tegen de begrippen der Germanen strijdt, volgens welke W. of Odin wel is waar de god des geestes was, d. i. de god, die over den geest heerscht, doch niet zelf de menschen doordrong of bezielde, maar de geestdrift door toovermiddelen bewerkte.
In de nieuwere noord,sche talen herinneren nog vele woorden aan W. en zijn dienst; zoo heet in het nederlandsch de middelste dag der week Woensdag, d. i. Wodansdag; in Engeland, Zweden, Denemarken, ook in Neder-Diiitschland hebben vele plaatsnamen de sporen van zijn naam behouden, en ook het gesternte van den Grooten Beer, dat onder de landlieden meestal de Wagen genoemd wordt, droeg in het oud-nederduitsch den naam van Woenswaghen.