Provincia, bij de Romeinen elk onderworpen land buiten Italië, dat van Rome uit door stadhouders bestuurd werd. Gewoonlijk voerde de veldheer, die het land had veroverd, een voorloopig bestuur in, en zoodra mogelijk werden hem. dan 10 senaatsleden ter zijde gesteld, met wier medewerking hij het land tot een W. inrichtte.
Daarbij werden alle eigenaardige instellingen en de in het land gebruikelijke regeeringsvorm zooveel mogelijk behouden, voor zoover zij geen blijvende belemmering opleverden voor de geleidelijke invoering der Romeinsche zeden en vormen. De stadhouder werd telkens voor een jaar benoemd, door den Senaat. Om krijgskundige redenen werd het jaarlijksch imperium soms verlengd, hetzij door den Senaat of door een plebiscitum. Aan den stadhouder was het bevel over het leger en de uitvoerende en rechterlijke macht opgedragen. Over de vecti.galia (belastingen en verschill. andere staatsinkomsten) had hij echter niets te zeggen, daar deze door de censors te Rome verpacht werden aan de publicani. Voor elk W. werden afzonderlijke wetten gemaakt.
Aan den stadhouder werd een quaestor (betaalmeester) toegevoegd, die uit Rome de voor het W. noodige gelden ontving en de opbrengsten in het W. (buiten de verpachte) moest ontvangen. De stadhouder moest gedurende zijn ambtstermijn het gewest eenmaal rondreizen, om rechtszitting te houden, en daar de zomer voor den oorlog bestemd was, had deze rondreis meestal plaats in den winter. Zijn beslissing was onherroepelijk, behalve wanneer iemand zich in crimineele zaken op zijn Romeinsch burgerrecht beriep, in welk geval hij gebonden naar Rome werd opgestuurd.Daar er in de wingewesten niet, zooals te Rome door de intercessie, tegen machtsmisbruik kon worden gewaakt, was de bevolking geheel aan de willekeur van den stadhouder overgeleverd. Wel waren de verplichtingen van het W. duidelijk omschreven, doch het ontbrak aan controle en jegens de stadhouders was men te Rome gewoonlijk uiterst toegeeflijk, daar men algemeen het bestuur van een W. begeerde en beschouwde als het beste middel om in korten tijd schatten bijeen te brengen. Men viel de stadhouders niet lastig, om later zelf ook niet bemoeilijkt te worden. Zoodoende was de toestand der wingewesten veelal zeer drukkend. Elk jaar kwam een nieuwe stadhouder zich te hunnen koste verrijken. Wel kon de bevolking van een W. te Rome een aanklacht wegens afpersing indienen, doch dit werd meestal door den grooten afstand zeer bemoeilijkt en had ook in den regel weinig resultaat.
Augustus bracht in het bestuur der wingewesten een groote verandering; in die, waar nog een legermacht noodig was om er de rust te handhaven, regeerde hij zelf, en de overigen werden onder den Senaat gesteld. Over een keizerlijk W. werd een proconsul aangesteld, over een W. van den Senaat een propraetor; de ambtsduur werd verlengd, zoodat de afpersers in elk geval elkander minder snel opvolgden. Allengs verdween ook het onderscheid tusschen keizerlijke en senatorische wingewesten en regeerde de keizer over alle, als doelen van zijn rijk.