Gepubliceerd op 14-03-2021

Vulkaan

betekenis & definitie

vuurspuwende berg, een berg, die door een kanaal (kraterpijp) in verbinding staat of stond met een onderaardschen vuurhaard en door den mond van dat kanaal (krater geheeten) eruptieve massa’s uitwerpt of uitgeworpen heeft — een berg dus, die van boven open is of een komvormige uitholling met dunnen bodem heeft, en onophoudelijk of bij tusschenpoozen vuur, rook, damp, asch en gloeiende en gesmolten massa’s spuwt of gespuwd heeft. In ruimeren zin noemt men elke plaats aan de aard-oppervlakte, waar uit de diepte gloeiend-vloeibarè steenmassa’s worden of werden opgeworpen, een V.

Men kan zich het ontstaan van een V. denken als volgt. De explosieve kracht der gassen en dampen, die zich onder de aardkorst vormen, doet op een of ander punt de vaste aardlagen bezwijken, waarbij allereerst een trechtervormig bekken ontstaat. Is de vulkanische werkzaamheid daar ter plaatse met deze explosie uitgeput, dan vult dit door een muur van allerlei uitbarstingsmateriaal omgeven bekken, zich gewoonlijk langzamerhand met water, en wordt maar genoemd. Houdt de vulk. werkzaamheid echter aan, dan hoopen de uitwerpingsproducten (vulkanische bommen, lapilli of slakkige brokken ter grootte van een ei of erwt, zand en asch) zich rondom de uitbarstingsopening op tot een vulkaankegel. Deszelfs normale werkzaamheid bestaat in het uitstooten van dampen en uitwerpen van geringe hoeveelheden lava. De gang eener eigenlijke uitbarsting is in den regel ongeveer als volgt.

De hoeveelheid damp die wordt uitgestooten, neemt sterk toe; de kruin van den V. hult zich in zwarte wolken, een onderaardsch gedonder doet zich hooren en onder den druk der stoffen van den onderaardschen vuurhaard (de plaats waar de gloeiend-vloeibare massa’s zich bevinden) barst ten slotte de kraterbodem; uit de diepte stijgt een reusachtige straal van dampen omhoog, die des nachts den vuurgloed van de lava in den krater weerkaatsen en er dan uitzien als stroomen vuur; deze dampkolom wordt weldra gevolgd door een donkere straal van asch, zand, lapilli en bommen; het grovere materiaal valt op korten afstand van den kratermond neer, de fijnere stoffen worden door den wind soms ver meegevoerd (van IJsland tot Stokholm, van den Vesuvius tot Konstantinopel); de zich verdichtende dampen geven aanleiding tot geweldige regens; inmiddels klimt de lava in den krater hooger en hooger en begint ten slotte over den rand heen te vloeien, soms langzaam, soms sneller, waar zij heen vloeit alles vernielend, dikwijls een stuk van den kraterrand wegbrekend, zoodat de krater een hoefijzervormige gedaante krijgt; dikwijls ook breken de vurige massa’s zich nieuwe uitwegen open, langs de helling van den vulkaankegel, zoodat er nieuwe uitbarstingsopeningen ontstaan, gelijk b.v. de Et na er niet minder dan 400 telt. Houdt het uitstroomen van lava op, wat gewoonlijk na eenige dagen het geval is, dan keert de V. tot den normalen toestand terug, de lava zinkt in de diepte terug, of stolt in de kraterpijp en verstopt deze. Zoo kan de V. dan gedurende langeren of kortoren tijd sluimeren, vele eeuwen lang zelfs, zoodat zij als uitgedoofd wordt beschouwd. Hoe langer een V. na een eruptie werkeloos blijft, des te geweldiger is in den regel een hernieuwde uitbarsting. Tijdelijk uitgedoofde vulkanen storten door het wegzinken van de lava niet zelden in, een ruim keteldal vormend, dat dan instortingskrater of caldera genoemd wordt; dikwijls heeft zoodanige caldera een diepe, kloofachtige insnijding langs de overgebleven helling; zulk een insnijding noemt men barranco. In de caldera kan dan een volgende uitbarsting een tweeden vulkaankegel opwerpen, zooals b.v. bij den Vesuvius, bij welken de Monte-Somma het overblijfsel eener caldera is. Dit alles kan zich later nog herhalen en dan ontstaan er dubbel ommuurde vulkaankegels, gelijk b.v. de Albanerberg bij Rome er een is.

De laagsgewijs opgebouwde vulkanen, dat zijn zulke waarbij op bovengeschetste wijze navloeiende massa’s de eerst opgeworpen kegels van los materiaal laagsgewijs hebben overdekt, noemt men stralo-vulhinen. Daartegenover staan de zg. homogene vulkanen, opgebouwd uit louter lava, of misschien ontstaan doordat de aschmantel, dié de lavakern oorspronkelijk bedekte, allengs is weggespoeld. Een landstreek, die eenmaal het tooneel is geweest eener vulkanische uitbarsting, blijft veelal nog langen tijd een eigenaardig karakter bewaren; uit den grond ontspringen warme bronnen, of zwavelige gassen (dan solfataren geheeten), of waterdamp (fumarolen) of koolzuur (mofdten). Ook aan den bodem der zee hebben vulkanische uitbarstingen plaats; de daarbij opgeworpen vulkaankegels steken soms als eilanden boven het water uit.Omtrent oorzaak en plaats van oorsprong der vulkanen bestaan twee meeningen. De eene neemt aan, dat de gloeiend-vloeibare massa’s der aardkern tengevolge van de inkrimping der afkoelende aardschors onder hoogen druk staan en, zoodra zich een opening vormt, daar doorheen omhoog en naar buiten worden geperst. Volgens de theorie van Stübel daarentegen is de lava niet direct van de aardkern afkomstig, maar van tot bepaalde plaatsen beperkte peripherische haarden (de nog niet gestolde de el en der aardkorst). Ook liggen de eruptieve krachten volgens Stübel in het magma (het gesmolten steenmateriaal) zelf; dit nl. zet zich in een zeker stadium van afkoeling uit en breekt zich dan, geholpen door de gassen die het insluit, een uitweg. Een zoodanige haard put zich hetzij met een enkele uitbarsting uit en levert een monogenen vulkaan, of hij heeft meerdere uitbarstingen en bouwt dan polygcne vulkanen op, dat zijn die van het type Somma-Vesuvius.

De verspreiding der vulkanen over de oppervlakte der aarde is ver van overal gelijk te zijn, en volgt ook geen vast bepaalde regelen. Bovendien schijnt noch de gedaante der aarde, noch het klimaat daarbij in aanmerking te komen. Men vindt vulkanen op alle breedten die tot heden door menschen zijn bezocht; onder den evenaar zoowel als aan de polen, op het zuidelijke zoowel als op het noordelijke halfrond; in één woord, zij behooren tot de algemeens eigenschappen van den aardbol. Er zijn reeds verscheidene duizenden bekend, die vrij onregelmatig over de aarde verspreid zijn.

De tot heden bekende regelen dier verspreiding zijn de volgende:

Zij bevinden zich meer aan de kusten der zee, op eilanden en op den bodem der zee, dan ver in het binnenland; er zijn slechts weinigen die meer dan 30 uren gaans van de zee verwijderd zijn. ^

Meestal zijn er verscheidene kraters in eene vulkanische streek bij elkander.

Waar verscheidene vulkanen bijeen zijn, liggen zij deels om een middelpunt gerangschikt (centraalvulkanen), deels op een lange rij achter elkander (rij vulkan en).

Geographische verspreiding der vulkanen:

Vasteland v. Europa (Vesuvius) 1

Eilanden der Middell. Zee 6

Vastel. v. Afrika 17

Afrik. Eilanden 10

West-Azie 5

Arabie 1

Kamtschatka 12

Alaska 3

Vastel. V.-Staten 8

Mexico 10

Midden-Amerika 25

Ecuador 14

Peru en Bolivia 6

Chili 17

Vuurland 1

Nieuw-Guinea 3

Nieuw-Zeeland 3

Aleuten 31

Koerilen 10

Japan 17

Tusschen Japan en Philippinen 8

Philippijnen, Molukken, Soenda-eil. 49

IJsland 9

Jan Mayen 2

Azoren 6

Canarische eiland. 3

Kaap-Verdische eil. 1

Antillen 6

Atlant. oceaan (onderzeesch) 2

Indische oceaan 5

Stille oceaan 26

Zuidelijke IJszee 2