deel van een schip dat den romp van voren begrenst. De gedaante wordt, voor zooverre den voorkant betreft, bepaald, door de planteekening van het schip, en wat den binnenkant aangaat, door de sponning, waarin de huidplanken eindigen en de benoodigde breedte van hout daar binnen om die planken goed vast te kunnen maken.
De hoogte van den steven is bij groote schepen zoodanig dat de boegspriet er op rust, en daar het ondereinde aan de stevenknie gelascht moet worden, kan men dikwerf voor fregatten geen steven uit ééne lengte vinden, doch lascht er een kort boveneind aan. Over den steven loopt de sponning gewoonlijk evenwijdig aan den buitenkant van den steven. Vroeger werd bij alle en nu nog wordt bij kleine vaartuigen de steven zonder tusschenkomst van een knie aan de kiel verbonden. Bij groote schepen wordt de voorsteven, na aan den wal gezaagd- en behakt te zijn, en nadat de^ voorname lijnen als de waterlijnen, voorloodlijn enz., er op geschreven zijn, op zijn plaats geheschen, door zijschoren en een paar schoren aan den voorkant gesteund en dan gericht.