van het Oude en Nieuwe Testament (gr. exegesis) een theologische wetenschap, die den zin van den bijbel navorscht. Daar de bijbelboeken oorspronkelijk in talen geschreven zijn, die sedert lang tot de doode talen behooren (grieksch, hebreeuwsch, chaldeeuwsch) en ontstaan zijn in tijden en toestanden, waaraan ons modern denken en spreken geheel vreemd is, en de bijbel tegelijkertijd op de geheele theologische wetenschap van beslissenden invloed is, heeft de U. zich ontwikkeld tot eene geheel zelfstandige wetenschap.
De grondregels welke de U. volgt, worden vastgesteld en behandeld in eene speciale onderafdeeling, welke Hermeneutica (zie art. Hermeneutiek) wordt geheeten; ook heeft deze tot taak, den oorsprong, omvang, tekst en het algemeen karakter der verschillende bijbelboeken uiteen te zetten. Nadat op deze wijze een soliede grondslag verkregen is, komt de beurt aan de eigenlijke U. om den juisten zin van iedere bijbelplaats afzonderlijk aan te geven. De bijbelverklaring kan nu in verschillende vormen plaats hebben. De eenvoudigste maar tevens de moeilijkste is de vertaling; verder heeft men: annotation°s, korte zakelijke of philologische aanteekeningen; glossen,, ophelderende bijschriften hetzij op den rand van het boek dat den bijbeltekst bevat (glossa marginalis) hetzij tusschen de regels van den tekst (gl. interlinearis); quacstiones of tractatiis, behandelingen van de voornaamste plaatsen; paraphrasen, omschrijving van den tekst; catenae, doorloopende verklaringen die zich nauw aan den tekst aansluiten; scholia en postillae, verklaringen die stuksgewijze in den tekst worden ingevoegd; homiliae, populaire verklarende voordrachten; commentaria, uitgebreide en alzijdige toelichtingen en verklaringen. In den loop der eeuwen was nu eens deze, dan weer gene manier het meest geliefd.In de U. onderscheidt men vier richtingen, die ieder een principieel verschillend standpunt omtrent den oorsprong, het getal en het karakter der bijbelboeken innemen; drie van deze richtingen nemen weliswaar aan, dat de bijbel op ingeving van den H. Geest is geschreven, doch de Joodsehe U. bepaalt zich alleen tot het O. Test., de Protestantsche U. stelt den zin vast uitsluitend op grondslag van den bijbel zelf, daar deze de eenige geloofsbron is, terwijl de Katholieke U. iedere schriftverklaring in laatste instantie toetst aan de onfeilbare overlevering, welke zij beschouwt als een geloofsbron die evenveel gezag heeft als de bijbel. (Bij de Prot. U. komt weliswaar de bijzondere verlichting van den H. Geest aan ieder individu te hulp bij het achterhalen van den zin der H. Schrift, doch deze factor is en blijft subjectief). De vierde richting is de Rationalistische, welke de goddelijke ingeving van den bijbel ontkent, en de geheele U. uitsluitend van wetenschappelijk standpunt behandelt.