Gepubliceerd op 14-03-2021

Tooverij

betekenis & definitie

toegepaste magie, het pogen om op den natuurlijken loop der dingen een bovennatuurlijken invloed uit te oefenen of uit een gegeven oorzaak een zelf te bepalen gevolg te doen voortvloeien (niet te verwarren met goochelarij, het verrichten van handelingen en kunstgrepen welke moeten doen gelooven, dat men de tooverij verstaat). Aan de mogelijkheid om op den gewonen gang der dingen willekeurig in te werken, gewilden invloed uit te oefenen op de menschen en op de zichtbare en onzichtbare natuur, is ten allen tijde met ernst geloofd, en waar dit geloof als een wijsgeerige levensbeschouwing optreedt, spreekt men van magie.

In de geschiedenis treft men overal en in alle tijden het geloof in T. aan. In Azië golden oudtijds vooral de Indiërs voor groote toovenaars, verder de perzische Magiërs, de Chaldaeërs, de Egyptenaren; in lateren tijd waren joodsche toovenaars algemeen verspreid. In Klein-Azië zijn vooral Phrygië, de zetel van den dienst van Cybele, en Colchis als tooverlanden bekend. Ook bij de Grieken en Romeinen was de magie zeer algemeen. Reeds bij Homerus zijn overvloedige sporen van tooverij voorhanden: de tooverdrank van Helena, de bezwering van de wond van Ulysses door de zonen van Autolycus, de herschepping van zijne tochtgenooten en anderen in zwijnen, leeuwen enz. door den staf en den drank van Circe, hun onttoovering, de genezing van betoovering door het kruid moly, de neeuomantie van Ulysses. Ook vinden wij op de aangehaalde plaatsen reeds de toovertaal in hare hoofdvormen.

In lateren tijd kreeg de T. der Grieken vooral groote uitbreiding door aziatischen en egyptischen invloed. De aziatische magie kwam naar Griekenland met aziatische natuurdiensten, die zich met allerlei inheemsche diensten verbonden. Zoo vond dan de tooverij vooral een ruim veld in de dionysische mysteriën, den dienst der onderaardsche góden, den phrygisehen en egyptischen eeredienst, waarbij de godsvereering zich enkel oploste in tooverreinigingen en zoenplechtigheden. Onder de góden komen reeds bij Homerus als met toovermacht begaafd voor: Aphrodite door haren toovergordel, Kermes door het kruid moly en den tooverstaf. Maar de toovergodin der Grieken bij uitnemendheid is Hecate, dat onderaardsche, nachtelrjke wezen, wier mysteriën met donder en bliksem en allerlei spookverschijningen verricht werden. Zij schonk kracht aan de toovermiddelen en werd derhalve bij ‘het bereiden daarvan aangeroepen.

Bij haar sluit zich Artemis als maangodin aan, dikwijls met haar vereenzelvigd; deze leert tooverspreuken, brengt waanzin voort, doet topverkruiden groeien. Een voorname toovergodin was verder de phrygische Moedergodin, wier priesters tooverij uitoefenden en vergift mengden. Tot de heroïsche too ver wereld werd gerekend de daemon van Temessa, de lacedaemonïsche Astrabacus. Bij Homerus komen als zulke tooverwezens voor de Sirenen, Agamede, de dochter van Augias, Helena en Circe, die ook in lateren tijd nog voor tooveressen doorgaan, benevens Medea. In de poëtische sage wordt deze laatste het ideaal van alle tooverij; zij regeert de wolken, schudt bergen en wouden, roept de maan van den hemel enz. Tot de mannelijke heroïsche tooverwezens behoor en Perseus, vader van Hecate, Aeëtes, Hercules als idaeïsche Dactylus, de daemons in Italië, Picus en Faunus; verder de Cabiren, Corybanten, Cureten, Telchinen.

Dergelijke daemonische wezens van lageren rang zijn de Cecropen, Empusa en de Lamiën, de Gelluden, volgens het geloof der Eesbiërs, vroeg gestorven meisjes, die de kinderen doodden en hun lever opaten, de Strigen, tooverdaemons in de gedaante van vogels, die den kinderen het bloed en de ingewanden uitzogen, de mannen van hun kracht beroofden, enz. Verder kunnen hiertoe gerekend worden de spookverschijningen der afgestorvenen, Larven geheeten, die de menschen kwelIen. Onder de menschelijke tooverwezens staat als mythische vertegenwoordiger der magiërs Orpheus boven aan; bij hem sluit zich Pythagoras aan, wiens persoon dikwijls in sagen gehuld is, die hem als een groot magus doen kennen. Tot dit gebied behooren zijn fabelachtige reizen, zijn bezoek in de onderwereld, zijn betrekking tot de Joden, Brahmanen, Egyptenaars, Magiërs enz. Een dergelijk tooverwezen is Empedocles, wiens leerling in de tooverkunst Gorgias van Leontini was, en bij de latere Grieken de Pers Osthanes, van wien Democritus een leerling zou geweest zijn. Met Orpheus en Pythagoras worden verbonden Melampus, Epimenides, Musaeus, Bacis, Abaris.

Er worden zelfs geheele familiën van dien aard vermeld, zooals de Iamiden in Elis, de Clytiden. Hiertoe behooren ook de Sibyllen. Tot het meest gewone soort van tooverkunstenaars behooren de Orpheotelesten, Agyrten, Menagyrten, Metragyrten, die bedelend allerlei hekserijen verrichtten, verder de zwermen van toovenaars, die onder den naam van Magiërs, Babyloniërs, Chaldaeërs, Mathematici, Isis-priessters, het geheele romeinsche rijk afliepen en zich berucht maakten. Onder de landen, die wegens tooverij bekend waren, staat Colchis in den mythischen tijd op den voorgrond, de zetel van de tooverfamilie van Aeëtes, verder Thracië en later vooral Thessalië. Bij de Romeinen worden voor toovervolken gehouden de Etruscers, Sabijnen, Marsers. Later bracht men al wat tot tooverij behoorde te Egypte, Assyrië, Chaldaea, Babylon, Perzië, Syrië te huis.

De kunstmiddelen der bedrijvige magie waren tooverspreuken en formulieren; een bijzondere sterke tooverkracht bezaten oude, barbaarsche woorden, vervloekingen. Beroemd waren de ephesische figuren of formulen, die op het voetstuk, op den gordel en op de kroon van de ephesische Artemis gegrift waren, en die Croesus reeds op den brandstapel zou gebruikt hebben. Zij werden in amuletten gedragen. Bij de Romeinen waren de Sabella carmina en Marsae voces beroemd. Too verkruiden waren het polion of tripolion, moly, verbena, scilla, malve, asphodelus enz. Zij waren moeilijk en slechts met groot gevaar te plukken.

De tooversteenen, aërolithen of uit mythische aarde gegraven, hadden grooter kracht dan de kruiden en slechts een genezende. Verder behooren hiertoe de talisman en amuletten, waarvan de eersten karakters droegen, ringen (de ring van Gyges), tooverknoopen, gordels, kransen, muziek, magische getallen, dierlijke stoffen (van de hyaena’s, kikvorschen, menschenbeenderen). De uitwerkselen der tooverkunst hebben gedeeltelijk betrekking op de natuur. Sterren worden in haar loop gestuit, de zon verduisterd, de maan van den hemel getrokken, de aarde splijt vaneen, rivieren worden tegengehouden, wouden en bergen schudden. Door tooverzangen en allerlei plechtigheden worden stormen en wolken opgewekt en verdreven, droogte en onvruchtbaarheid, regen, sneeuw en zonneschijn aangebracht, hagel afgewend enz. Het graan kon van den akker des buumans op den eigen overgetooverd worden, door middel van pontische kruiden, van het draaien van een spinnewiel; water kon in wijn veranderd, godenstandbeelden en andere levenlooze dingen (de waterscheppende bezem) levend gemaakt worden.

Wilde dieren werden getemd (Orpheus; Medea; als slangenbezweerders waren de Marsers beroemd). De beet van giftige kruipende dieren werd onschadelijk gemaakt door liet aanwenden van steenen, amuletten, door spreuken; op dezelfde wijze werd ook ziekte van het vee genezen enz. De uitwerkselen van toovermiddelen op de menschen waren zeer menigvuldig. Men werd betooverd door een boozen blik (fascinatio), vooral door vrouwen met dubbelen oogappel (scheelziende', door tooverkracht in dieren veranderd, met ziekte getroffen, zelfs gedood (de moord van Germanicus). Daarentegen werden zulke onheilen ook door tooverij afgewend, en in ’t algemeen de welvaart bevorderd, sterkte en onkwetsbaarheid teweeggebracht, de ouderdom verjongd. Ook «op den geest was de invloed der magie onmiskenbaar; waanzin, verlies van het geheugen enz. kon zij veroorzaken.

Tegen brand beveiligde men zich door de spreuk Arse verse; grieksche spreuken, tooverkransen van den hagedoorn, lauwertakken over de huisdeuren brachten geluk aan, doodshoofden enz. werden op werkplaatsen neergelegd tegen fascinatie. Deuren sprongen door toovenaars open, huisduivels werden door hen gezonden of verjaagd. Kinderen werden voor fascinatie beveiligd door amuletten. Liefde werd opgewekt door spreuken of dranken, door het draaien van den vogel iynx (een soort van specht) op een rad, door tooverknoopen en verscheiden andere dingen.Toovenaars vliegen door de lucht, zooals Abaris op een pijl of speer, die hij van Apollo had ontvangen; hun ziel verlaat het lichaam en gaat op reis, zij vertoonen zich tegelijk op meer plaatsen (Pythagoras, Apollonius van Tyana). Geheele volken worden door bezwering en offers in onderwerping gehouden; door den zwarten astrobolus, een edelgesteente, worden steden en vloten veroverd. Epidemische ziekten en pest worden door tooverzangen, muziek en reinigingen verjaagd, bijv. te Sparta door Thales, te Athene door Epimenides. Als hulpmiddel van voorspelling riep men de dooden uit de onderwereld op (necromantie). Met de necromantie hangt de duivelbezwering samen. Wanneer duivels in menschen gevaren zijn, dan worden deze bezetenen door ephesische formulen, spreuken van Salomo, wortelen, ringen, speeksel, nagels, haren enz, van hunne pijnigers bevrijd.

Duivels worden ook tot dienstbaarheid gedwongen. Bij de duivelbezwering sluit zich aan de bezwering der góden, die oorspronkelijk bij de Etruscers en Romeinen te huis behoorde. Hiertoe behoort de evocatio der vreemde góden bij de Romeinen, het tooverlokken van Jupiter Elicius door Numa. Bij de Grieken vertoont zich deze uitoefening van tooverkracht op de góden in de orphische wijdingen, die met de namen Orpheus, Melampus, Musaeus, Empedocles en anderen in verband staan en vooral betrekking hebben op de onderaardsche góden. De bezweerder zocht hen door offers, gebeden, formulieren, optochten, bedreigingen aan zijn wil dienstbaar te maken en wendde daarbij allerlei toovertoestel aan: cretensische planten, egyptische vogels, iberische beenderen, lemnische aarde, een spil aan tooverdraden, een gouden hoepel met saphir enz. Het doel daarvan was genezing van ziekten, het bewerken van onheilen bij vijanden, afwering van den toorn van boosaardige godheden, verzoening van eigen overtredingen en van de zonden van afgestorvenen, inzonderheid het verwerven van gelukzaligheid en vreugde na den dood.

Hij die gereinigd wilde worden, moest zich onderwerpen aan een indompeling in zee, aan vasten, en was verplicht dagen lang op den grond te zitten of op den rug te liggen. Uit deze grondslagen ontwikkelde zich de theurgische magie der nieuwplatonische wijsgeeren, de hoogste trap der magie, door wier kracht de ziel, die voor een uitvloeisel van het absolute gehouden werd, door het aanwenden van strenge onthouding en tuchtiging en velerlei plechtigheden, gesteund door allerlei tooverij, met de góden in de nauwste vereeniging gebracht wordt en ze willekeurig aan zich dienstbaar maakt. Zoo wordt de wijsgeer inderdaad een god en is in staat dezelfde werken tot stand te brengen als de góden. De wijsgeeren wilden deze werkzaamheid echter geenszins als T. beschouwd hebben. Bij de Grieken was T. als zoodanig niet door den staat verboden of vervolgd; integendeel, de staat maakte in sommige gevallen er zelf gebruik van. Zoo waren o. a. de spreuken van Musaeus en Bacis voor de Atheners staatsorakels; zij riepen Epimenides te hulp, ter verdrijving van de pest.

Insgelijks werden thessalische psyehagogen tegen het spook van Pausanias naar Sparta geroepen. Wanneer toovenaars en toovenaressen, zooals Theoris en Ninus, te Athene aangeklaagd en ter dood veroordeeld worden, dan is het niet wegens T. op zich zelve, maar wegens misdadig en ongeoorloofd misbruik daarvan. Te Rome was T. nimmer geoorloofd, maar toch ook niet op zich zelve verboden; de staat verzette zich dan alleen tegen T. en vreemde waarzeggerij, wanneer de staat zelf, de staatsgodsdienst of lijf en goed der burgers daardoor in gevaar werden gebracht. Over T. in den nieuweren tijd, zie Magie, en Heksen.

< >