Gepubliceerd op 17-02-2021

Heksen

betekenis & definitie

too ver kollen; vrouwen, die in nauwe betrekking tot den duivel staan. De oorsprong van het woord is onzeker; wellicht moet deze gezocht worden in woudgodinnen, die aan de Walkuren verwant waren.

Ten tijde van Walter Scott werd in schotsche plaatsnamen nog de uitdrukking haxa voor opperpriesteres aangetroffen. De naam Walrïderske, in sommige nederduitsche streken aan heksen gegeven, wijst nog op een soort van walkuren en daardoor wordt ook verklaard, hoe zij nog volgens de latere volksmeening door de lucht rijden en andere dingen doen, die eveneens aan de walkuren herinneren, en zich voorts bij voorkeur in katten veranderen. Langzamerhand zijn met de trekken van de deelneemsters aan de wilde jacht en van de door romeinsche schrijvers vermelde germaansche alrunen vele eigenschappen van de toovenaressen bij andere volken samengesmolten, met name van de grieksche en romeinsche (lat. lamia, saga, striga, ital. strega). Het geloof aan het bestaan van heksen bestond, zooals uit Theocritus, Horatius en Lucianus blijkt, in de oudheid algemeen; en ook de Perzen en Indiërs hadden hunne, meestal vrouwelijk gedachte, drujas en druhs; maar het aannemen van een afzonzonderlijk daartoe vereischt bondgenootschap met den duivel ontstond eerst na de kerstening der germaansche wereld,. toen de heidensche feesten en bijeenkomsten onder doodstraf verboden waren en de trouw gebleven aanhangers van het vroegere geloof heimelijk des nachts samenkwamen, om de afgezette góden te vereeren en de gebruikelijke plechtigheden te verrichten. De oude naam (fara) voor heks in de salische wetboeken (omstreeks het jaar 500), het voor heidensche fantasie verklaren van het geloof aan heksenvaarten op conciliën in de 5de en 6de eeuw bewijzen zulks voldoende. Daar het vooral de oude vrouwen waren, die de overgeleverde heidensche gebruiken behielden en beoefenden, werden zij verdacht van hekserij; de meening ontstond dat de heksen met den baarlijken duivel in verbond waren en in zijnen dienst alle onheil, dat over plaatsen, familiën en personen kwam, veroorzaakten.

Enkele helderdenkende mannen, zooals Agobert, aartsbisschop van Lyon (overl. 840) en Burkhard, bisschop van Worms (overl. omstreeks 1025), kwamen reeds toen ter tijde tegen dit geloof op; maar hun stem ging verloren. Evenals in de oude romeinsche wetten, werden ook later herhaaldelijk wetten tegen heksen en toovenaars uitgevaardigd, totdat eindelijk de tijd der heksenprocessen aanbrak. Langzamerhand kwam de jurisdictie der Inquisitie in deze processen aan de wereldlijke macht, ofschoon de theologische faculteit van Parijs nog in 1398 verbonden met den duivel voor feiten verklaarde en paus EugeniusIV spoorde in 1437 opnieuw de Inquisitie aan, haar plicht te doen tegenover toovenaars en heksen. Het eigenlijke tijdperk der heksenprocessen begon eerst met de bulle Sumrnis desiderantes affectibus van paus Innocentius VIII (1484), waarbij door deze aan de beide inquisiteurs voor Zuid- en Noord-Duitschland, Hendrik Institor en Jacob Sprenger, werd opgedragen in verschillende deelen van Duitschland de toovenaars en heksen te straffen en uit te roeien, zooveel zij maar konden. Dit werd dan ook door hen gedaan, en het was Sprenger die de formeele heksenprocessen begon. Zijn Heksenhamer (Malleus maleficarum, in 1487 samengesteld, doch eerst twee jaren later te Keulen gedrukt) werd weldra het wetboek in heksenzaken en regelde de geheele procedure tegenover de heksen.

Het bestaat uit drie deelen: het eerste behandelt de hekserij in het algemeen; het tweede zet verschillende soorten en werken der hekserij uiteen en wijst aan, hoe men de uitwerking weder kan te niet doen; het derde bevat de wijze waarop tegen de heksen moet worden te werk gegaan, een formeel heksenprocesrecht. Bij de procedure werd ook van folterwerktuigen gebruik gemaakt om bekentenissen te ontlokken. Jacob Sprenger alleen liet te Constans en Ravensburg in Zwaben binnen korten tijd 48 vrouwen verbranden, en weldra werd door verschillende pauselijke bullen zijn Heksenhamer ook voor de overige europeesche landen als grondslag voor de behandeling der heksenprocessen erkend. Een groote rol speelt bij de hekserij de zoogenaamde Heksensabbat. Deze wordt ongeveer aldus beschreven: op zekere tijden, vooral in den nacht van 30 April op 1 Mei (Walpurgisnacht), waarin, in de heidensche tijden een lentefeest gevierd werd, hield de duivel groote hofdagen. Als plaatsen dezer bijeenkomsten waren, evenals bij de Perzen, bepaalde heksenbergen berucht; zoo b.v. de bekende Blocksberg (de Broeken in het Harzgebergte).

De heksen verlieten haar woningen op bezems, gaffels, stokken, bokken of honden gezeten en ijlden in razende vaart naar de bepaalde plaats, waar de duivel in de gedaante van een bok of van een mensch op den troon zat, de nieuwe heksen plechtig aannam en inwijdde, zich daarop vormelijk deed huldigen, doordat de heksen na een rondedans om zijn troon (Heksendans) ieder afzonderlijk nader kwamen om hem te kussen. Vervolgens werd van de door de rijkere heksen medegebrachte worsten, hammen enz. een maaltijd gehouden en het heele feest eindigde daarmede, dat elke heks zich met haar eigen duivel afzonderde. Met het krieken van den dag keerden de heksen wederom op de boven beschreven wijze terug, maar niet zonder dat zij elk van den duivel een tooverpoeder hadden ontvangen, waarmede zij dan al het kwaad verrichtten dat haar ten laste gelegd werd. De zoogenaamde heksenzalf, welke in de processen een groote rol speelt, diende om het lichaam in te smeren en zoo voor de heksenvaart geschikt te maken. Het is een feit, hetgeen o. a. ook door Geiler van Kaisersberg wordt bevestigd, dat oude vrouwen, die voorgaven heksen te zijn, zich van deze zalf bedienden, daarmede ingewreven, in een toestand van verdooving vervielen, en, na ontwaakt te zijn, van de heksenbijeenkomst vertelden, wTaarop zij inmiddels geweest zouden zijn. Om te zien of eene heks schuldig was, gebruikte men verschillende middelen; vooral bekend is de waterproef (Heksenbad).

Men bond daartoe de ontkleede beschuldigde de armen kruiselings over het lichaam, zoodat de linkerhand aan den grooten toon van den rechtervoet, de rechterhand aan dien van den linkervoet kwam, en legde haar, met een grooten strik om het lijf, op het water; als zij zonk, was zij onschuldig. Het vonnis was meestal verbranding.Ook de protestantsche geestelijkheid hield vast aan het geloof aan heksen, en de heksenprocessen waren in de protestantsche landen even talrijk als in de katholieke. Reeds in de 16de en 17de eeuw verhieven zich vele stemmen tegen het geloof aan de hekserij. Wij noemen hier alleen Balthasar Bekker, gereformeerd geestelijke te Amsterdam, die in zijn werk: De betooverde weereld in vier boeken (Amst. 1691—93), het geheele duivels- en heksensysteem bestreed. Toch vindt men in de 18de eeuw nog terechtstellingen wegens hekserij. Zoo werd op 21 Jan. 1749 Maria Renata, subpriorin van het klooster te Unterzell, als heks te Würzburg onthoofd en haar lijk verbrand; te zelf der tijd doorstond een geheel poolsch dorp de waterproef, in 1785 viel nog een offer in Glarus en in 1793 het laatste in het groothertogdom Posen. In 1836 evenwel werd nog een vermeende heks door de visschers van het schiereiland Hela aan de waterproef onderworpen en, daar zij niet wilde zinken, gewelddadig verdronken.

In de overige werelddeelen speelden de heksenprocessen tot in den nieuwsten tijd voort en in Mexico eindigde een tweetal daarvan (1860 en 1873) met verbranding. Niet zoo spoedig als uit de wetgeving kon het geloof aan heksen uit het volk verwijderd worden. Nog heden ten dage doen de avontuurlijkste heksenverhalen de ronde en niet weinige dorpen hebben nog, meestal in een bejaarde vrouw, hunne heks, die verdacht wordt het vee iets te kunnen aandoen of iets dergelijks. Als scheldwoord wordt Heks gezegd voor een leelijk oud wijf; voorts voor een booze vrouw, een xantippe; voor een meisje, dat scherp in den mond is.

Literatuur: Soldan, Geschichte der Hexenprozesse (nieuw bewerkt door Heppe, 2 dln., Stuttg. 1880), Roskoff, Geschichte des Teufels (2 dln., Leipz. 1869), Garinet, Histoire de la magie eyi France (Parijs 1818), Baissac, Les grands jours de la sorcellerie (ald. 1890), Walter Scott, Letters on demonologij and witchcraft (nieuwe uitg., Londen 1872 en 1884), Scheltema, Geschiedenis der heksenprocessen (Haarlem 1828), Snell, Eexenprozesse und Geistesstörung (Munchen 1891), Henne—Am Bhyn, Der Teufels- und Hexenglauhe (Leipz. 1892).

< >