partijleider uit den griekschen vrijheidsoorlog, de „Oude van Morea” bijgenaamd, 15 April op den berg Rhamovüni in Messenië geboren, vormde reeds vroeg het plan om zijn vaderland van de Turken te bevrijden, werd in 1817 in de plannen der hetaerie ingewijd en trad sedert 1821 met Petros Mauromichalis als een der hoofdaanvoerders van de Grieken op. Hij betoonde zijn dapperheid bij de inneming van Tripolitza en Korinthe en bij de verovering van Nauplia, maar stond door zijn hebzucht en overmoed ook de goede zaak in den weg.
Het congres te Astros benoemde hem in 1823 tot opperbevelhebber van den Peloponnesus, en kort daarop werd hij vice-president van den raad van uitvoering. Weldra echter trad hij met zijn zoon Panos K., die de vesting Nauplia bezette, in openbaar verzet tegen de regeering, die hem een tijdlang in een klooster op het eiland Hydra gevangen hield. Op het congres te Troezene (1827) stemde hij voor den president Kapodistrias en sloot zich bij deze aan. Na diens vermoording bleef hij als lid der tijdelijke regeeringscommissie zich hardnekkig en woest tegen de nieuwe orde van zaken aankanten. Evenzeer betoonde hij zich vijandig tegen het regentschap van koning Otto en nam zelfs in 1833 aan samenzweringen deel, zoodat hij met zijn zoon, Gennaios K., en met Koliopulos in 1834 ter dood veroordeeld werd. De koning veranderde de straf in 20-jarige vestingstraf en schold hem die bij zijn troonsbestijging, in 1835, kwijt.
K. herkreeg zijn rang als generaal, werd lid van den staatsraad en overl. 26 Febr. 1843 te Athene. Zijn Mémoires zagen in 1851 het licht, en in de „Bibliotheek | der Hertia” (2 dln., Athene 1889; in het engelsch vertaald door Edmonds, onder den titel: K. the Klepht and the warrior, Lond. 1892). In 1901 werd te Nauplia een gedenkteeken voor K. opgericht.