Gepubliceerd op 18-03-2021

Spijkerschrift

betekenis & definitie

(duitsch: Keilschrift; fr.: écriture cunéiforme; engelsch: cuneiform inscriptions) wordt aldus genoemd naar de teekens, die de gedaante van spijkers of wiggen vertoonen. Reeds veel vroeger waren de wigvormige opschriften van Persepolis den europeeschen reiziger in ’t oog gevallen, bijv.

Pietrodella Valle (in een brief van 1621). De ontcijfering gelukte echter eerst ten deele aan G. F. Grotefend te Göttingen (1802). In 1815 verscheen zijn geschrift: Ueher die ErTdarung der Keil schriften, und besonder s der Inschriften ron Persepolis, doch de verklaring der taal had men aan den sanskritist Chr. Lassen te danken. Na de ontcijfering en verklaring der Persepolitaansche inscripties maakte zich in de eerste plaats verdienstelijk H. C. Rawlinson, doordat hij de groote inschriften van Behistun afschreef en vertolkte. Na de verklaring der perzische inschriften volgde die der assyro-babylonische. Het S. der Assyriërs en Babyloniërs is geen uitvinding van die volken zelf. Zij namen het over van een volk, dat reeds lang vóór 3000 v. Chr. Mesopotamië bewoonde, van de Sumeriërs, bij wie oorspronkelijk een beeldschrift bestond, welks figuren zich allengs tot groepen van wiggen vereenvoud:gden. Elk teeken is een combinatie van dergelijke spijkers, spits toeloopende strepen met dikke koppen, terwijl eenige uit een enkele wig (staand, schuin of liggend) bestaan. Het is een syllabenschrift, d.w.z. elke lettergreep wordt weergegeven door een teeken. Voor de klinkers bestaan afzonderlijke teekens.Nu onderscheidt men in het S.:

1) eenvoudige syllabenteekens, als: ab, ba, ib, gu enz.;
2) samengestelde, d. i. bestaande uit een klinker tusschen twee medeklinkers, als ram, gir, enz.

Dan heeft men verder, evenals in het egyptische hieroglyphenschrift: determinatieven, die bijv. voor eigennamen treden en niet uitgesproken worden: Egypte (Assyr. Musur) wordt geschreven mat Musur, het land Egypte, waarbij het teeken mat (land) niet wordt uitgesproken. Zoo ook bij namen van menschen en góden. Dan zijn er ideogrammen, die ’n geheel woord in één teeken voorstellen, bijv. twee gekruiste wiggen voor het begrip ,,god” en ,,hemer. Het oudste S., waar nog ten deele het beeldschrift in te herkennen is, vindt men in inscripties van sumerische koningen, die zeker vóór 3000 v. Chr. leefden. Dan volgt het babylonische spijkerschrift, dat der Semietische Babyloniërs, hetwelk van het Sumerische belangrijk afwijkt. Hierin is o. a. geschreven het wetboek van Hammurabi en de inschriften der oude babylonische koningen, bijv. Nebukadnezar I. Van de oud-babylonische literatuur zijn te vermelden vele mythen en legenden, als de scheppings- en zondvloedmythe, heelkundige en astronomische werken en verzamelingen van tooverspreuken. De Assyriërs wijzigden het babylonische schrift eenigszins. De inschriften der koningen zijn alle in dit schrift geschreven. Een eigenlijke literatuur had dit volk niet, de weinige assyrische gedichten (gebeden en psalmen) zijn slaafsche navolgingen van babylonische origineelen. Koning Assurbanipal echter heeft een groote bibliotheek aangelegd te Ninivé, die thans teruggevonden is, en waar men copieën vindt van vele babylonische werken. Dit is een der belangrijkste ontdekkingen op dat gebied. Tijdens het Nieuw-Babylonische rijk namen de inschriften weder de oud-babylonische vormen aan. Ook na den val van dit rijk bleef het S. in gebruik onder Cyrus en de andere Achaemeniden. Het laatste babylonische S. is van Antiochos Soter. Het S. is niet tot de Semieten van het EuphraatTigris gebied beperkt gebleven. Reeds in ouden tijd namen de Elamieten het eenigszins gewijzigd over. Men heeft Elamietische (Susiaansche) inschriften van de koningen van Elam, aan welk rijk Assurbanipal een einde maakte, en verder in de Achaemeniden-inschriften, die van een babylonische en elamietische vertaling voorzien zijn.

Ook de vóór Indo-germaansche bewoners van Armenië hebben hun taal met S. geschreven. Denkelijk door tusschenkomst der Meden hebben ook de oude Perzen het S. overgenomen en tot een betrekkelijk eenvoudig syllabenschrift gereduceerd. Er zijn weinig ideogrammen in: Weissbruch geeft er (Grundriss der Iranischen Philologie, II, pag 71) slechts vier op. Ook het eigenaardige syllabenschrift der Grieken van Cyprus gaat volgens sommigen op het S. teterug. Dat de Phoenicische (en dus ook de grieksche en andere europeesche) letterschriften van het S. afgeleid zijn wordt ook wel beweerd, terwijl anderen de hieroglyphen der Egyptenaren, of liever het hiëratische schrift, voor den oorsprong dier teekens aanzien. Deze zaak is nog verre van opgelost.

< >