geometrische lijn. Men verkrijgt den S. van een hoek, door uit het hoekpunt binnen de beenen een boog met de eenheid als straal te beschrijven; de loodlijn uit het snijpunt van dien boog met het eene been neergelaten op het andere been,, is de S. van dien hoek.
De afstand van het voetpunt dier loodlijn tot het middelpunt noemt men zijn cosinus, en dien van dat voetpunt tot den boog zijn sinus-versus. De Arabieren hebben den S. (9de eeuw) ingevoerd. De S. en andere goniometrische lijnen worden voor de opeenvolgende hoeken van 0° tot 90°, met eene minuut of nog kleinere deelen geregeld opklimmende, uitgedrukt in deelen van den straal, die als eenheid is aangenomen, en in eene sinustafel vereenigd, waarachter de logarithmen der aldus uitgedrukte lijnen zijn aangegeven. De zijden eens driehoeks zijn evenredig met de sinussen der overstaande hoeken; in den boldriehoek zijn de sinussen der zijden of bogen evenredig met die der overstaande hoeken.