familie van hagedissen; het lichaam is bekleed met dakpansgewijs over elkander liggende schubben; alle soorten hebben een platte, niet voor uitstulping vatbare tong, die aan de spits meestal ingesneden is, en een met schilden bedekten kop, die zich allengs evenals de hals in den romp voortzet. In deze familie is de overgang tot den slangvorm opvallend; de pooten, waar zij voorhanden zijn, zijn steeds kort, bij eenigen ontbreken zij geheel; enkele soorten missen zelfs de oogleden en de uitwendige gehooropeningen.
De S., kleine dieren, die zelden een grootere lengte dan 20 of 30 centim. bereiken, worden aangetroffen in alle werelddeelen en in alle luchtstreken; meer dan een derde der bekende soorten behoort in Australië thuis. Anguis fragilis L., de hazelworm, een diertje, dat ook in de hoogere streken van ons vaderland niet zeldzaam is, zich met slakken, wormen en insecten voedt en levende jongen ter wereld brengt, is verder over geheel Europa tot in noordelijk Zweden toe, in Siberië en ook in noordelijk Afrika verbreid. In zuidelijk Rusland en Griekenland leeft de verwante Anguis (Ophiomonis Dum.) miliaris, die mede in Algerië voorkomt. Cryptoblepharus Peronii leeft in Griekenland, oostel. Afrika, op Java, Nieuw-Holland, de Sandwich-eilanden en in Peru, zoodat er wellicht, met uitzondering van eenige vogels, geen tweede op het land levende diersoort is, die zulk een uitgebreid geographisch gebied heeft. Het geslacht Scincus telt soorten in Amerika, Afrika, Azië en NieuwHolland, hoewel elk zijner ondergeslachten een meer beperkte verspreiding heeft. Daartoe behooren o. a. Sc. officinalis (zie plaat Hagedissen II, fig. 1), die in Egypte en de naburige streken leeft, en Sc. gigas, een zeer groote soort van Amboina.