Gepubliceerd op 18-03-2021

Roggen

betekenis & definitie

een soortenrijke groep van visschen, een onderorde van de orde der Haaiachtigen (zie ald.), gekenmerkt door de plaatsing der kieuwopeningen aan de buikvlakte onder de buikvinnen en door het ontbreken van oogleden of het vergroeid zijn van het bovenste ooglid met het oog. De R. hebben voor het meerendeel een plat, kort, maar breed, min of meer schijfvormig lichaam, waarvan de zijdelingsche uitbreiding nog vergroot wordt door de borstvinnen, die bij sommigen zeer gr ooit zijn.

Voorts eindigt het lichaam der meesten in een langen, dunnen staart. De oogen staan aan de bovenvlakte van den kop, en daarachter ter weerszijde een spuit- of ademgat. De mond ligt dwars aan de onderzijde en is geplaveid met tanden, die bij de mannetjes gewoonlijk spitser dan bij de wijfjes zijn. Vóór den mond bevinden zich de neusgaten en achter den mond ter weerszijde de kieuwgaten, steeds ten getale van vijf. De huid is hetzij glad en naakt of ruw door kleinere en grootere beenknobbeltjes (huidstekels), waarvan eenige schijfvormig zijn, met een haakvormige spits in het midden. Het voorste gedeelte der wervelkolom is gewoonlijk niet, gelijk bij de haaien, in wervelringen gescheiden, maar vormt een doorloopend kraakbeen, en de schedel is door een gewricht daarmede verbonden. Van dezen meest typischen vorm der R. verwijderen zich nu eenige, die als tusschenvormen tusschen de haaien en de R. kunnen worden beschouwd. De zoodanigen hebben een vleezigen, niet scherp van het lichaam gescheiden staart, en wat de lichaamsgedaante betreft, zoo kan deze verschillen van schijfvormig en rond tot zeer verlengd en bijna rolrond toe; zij zijn vereenigd in de familiën der Zaagvisschen (Pristioidei, zie ald.), de Haairoggen (Rhinobatioidei, zie ald.) en Sidderroggen (zie ald., Torpedoidei). De andere groep, die der R. met een dunnen zweepvormigen staart en een breed, schijf vormig lichaam, is onderverdeeld in de familiën der Eigenlijke R., Pijlstaartroggen, Molenroggen en Duivelsvisschen.De Eigenlijke R., Bajoidei, hebben nagenoeg de gedaante van een ruitvormige schijf; aan den staart komt geen stekel voor; de borstvinnen reiken tot aan de buikvinnen; de twee rugvinnen staan op het einde van den staart, die gewoonlijk in een kleine vin eindigt. De oogen en de ademgaten staan dicht bij elkander. De huid is bij eenigen glad, bij anderen bedekt met kleine, kromme, meer of minder dicht opeengehoopte, achterwaarts gekeerde stekeltjes, afgewisseld door eenige grootere stekels, welke laatste vooral voorkomen op het midden van den rug en van den staart en langs de zijden van deze, verder boven de oogen en op den voorrand der borstvinnen, waar zich inzonderheid bijt de mannetjes gedurende den rijtijd scherpe stekels vormen. Zij zijn de eenige R. die eieren leggen. Zij voeden zich met andere visschen, inz. platvisschen, en verder met schelp- en schaaldieren. De meeste soorten zijn vereenigd in het geslacht Ba ja; de bekendste daaronder is Baja clavata, de gewone rog, die in alle europeesche zeeën en ook langs onze kust voorkomt; 1.5 meter lang. Een tweede soort langs onze kusten is B. asterias, welke een zeer uitgebreid soortgebied heeft, daar zij niet alleen verder in den Atl. oceaan en de Middell. zee, maar ook in de Indische zee, bij Mauritius en bij de Molukken, leeft; een derde is B. batis, die bij de visschers den naam van vleet draagt en een aanmerkelijke grootte kan bereiken, daar men enkele malen exemplaren van ruim 2 meter lang en van 100 pond gewicht gevangen heeft. Zeldzamer wordt B. miraletus aangetroffen, die daarentegen in de Middell. zee menigvuldig is. In do tropische zeeën is dit geslacht en zelfs deze geheele familie bijna niet vertegenwoordigd, daar, met uitzondering van de reeds vermelde B. asterias, slechts de op de kusten van Brazilië levende Uraptera Agassizii een tropische soort kan genoemd worden. In de tertiaire zee leefden reeds eenige Rajarsoorten, maar reeds veel vroeger, n.l. in het Juratijdperk, bestonden soorten der fossiele geslachten Asterodermus Agass., Euryarthra Agass. en Cyclarthrus Agass., vermoedelijk ook leden dezer familie.

De Pijlstaartroggen, Trygonoidei, onderscheiden zich van de vorige door het bezit van een of meer lange, van weerhaken voorziene stekels aan den zeer dunnen, spitsen staart en door de samenvloeiing der borstvinnen voor den kop, zoodat zij de voorste spits van het schijf vormig lichaam vormen. Een wond, met de staartstekels gemaakt, is niet zonder gevaar en bij wilde volken worden deze dikwijls als pijlspitsen gebruikt; wanneer zulk een stekel af breekt, komt er een nieuwe voor in de plaats. Het geslacht Anacanthus, hetwelk de staartstekels mist, is als een overgangsvorm te beschouwen. Sommige pijlstaarten hebben een gladde huid, bij andere is deze met knobbels of stekels bezet. De eenige op onze ku&ten levende soort is de pijlstaart, Trygon pastinaca, die ook in den Atl. oceaan en in de Middell. zee voorkomt; hij wordt 1 meter lang; uit zijn lever wordt traan gewonnen. Een andere soort der Middell. zee is Trygon violacea. De overige pijlstaarten bewonen de tropische gedeelten van Atl. en Indischen oceaan.

De Molenroggen, Myliobatioidti, hebben een langen, zweepvormigen staart, met een rugvin op den wortel en een of twee stekels daarachter; de kop maakt niet met de schijf een onafgebroken geheel uit. Twee soorten, n.l. Myliobatis aquïla en Rhinoptera marginata, leven in de Middell. zee. Eerstgenoemde soort is ook aangetroffen in de zee op de Engelsche kust. De overige soorten zijn verspreid over het zuidelijk gedeelte van den Atl. oceaan, den Stillen oceaan en de Indische zee. In de zeeën van het tertiaire tijdvak, zoowel in Europa als in N.-Amerika, is deze familie door talrijke soorten vertegenwoordigd geweest, gelijk vooral blijkt uit de vele overblijfselen van tanden, in onderscheidene gronden uit deze periode gevonden.

De grootste soorten van R. zijn vereenigd in de familie der Duiveisvisschen, zie Cephalopteroidei.