gr., redenaar, voorts ook (doch niet bij de Romeinen) leeraar in de welsprekendheid. Zeer vroeg ontwikkelde zich in de klassieke oudheid de rhetorica (zie ald.) op Sicilië door mannen als Corax, Tisias en Gorgias, die 427 naar Athene kwam en aldaar den stoot gaf tot het beoefenen dier kunst door de sophisten; in Athene bereikte de antieke welsprekendheid haar hoogste volmaaktheid.
Reeds in de oudheid (onder keizer Augustus) werd een groep Van tien attische redenaars (de z.g. canon der redenaars) als de eersten samengesteld; onder hen geldt Isocrates als de Volmaker der schoolsche welsprekendheid, terwijl Demosthenes als de grootste, onovertroffen redenaar der oudheid beschouwd wordt. Aristoteles schreef een wetenschappelijke rhetorica, een leerboek der welsprekendheid, dat door tal van andere gevolgd werd. In den tijd Van nabloei der grieksche cultuur ontwikkelde zich de aziatische welsprekendheid, wier voornaamste vertegenwoordiger Hegesias van Magnesia in de 2de helft der 3de eeuw v. Chr. is; een betere richting dan deze vertegenwoordigt echter de z.g. rhodische.De romeinsche welsprekendheid was gedurende bijna den geheelen republikeinschen tijd niet kunstmatig; wel gaven enkelen hun redevoeringen uit (Appius Claudius, Cato de Oude)r doch de eerste kunstmatige redenaar was Servius Sulpicius Galba, en een model van welsprekendheid was de jongere Gracchus. Omstreeks het begin der 1ste eeuw v. Chr. waren de grootste redenaars Marcus Antonius (consul 99) en Lucius Licinius Crassus (consul Do V. Chr.); Hortensius beoefende den aziatischen stijl, Cieero meer den rhodischen, anderen hunner tijdgenooten trachtten meer de strenge manier der eerste oude attische redenaars na te volgen. Na het begin van den keizertijd trad de schoolsche welsprekendheid -op den voorgrond; een hoofdwerk over rhetorica is Quintilianus’ Institutie» oratoria. Uit later tijd dienen alleen nog de Panegyrici (zie ald.; lofredenaars) vermeld; de hoofdzetel van deze welsprekendheid was Gallië.