Gepubliceerd op 18-03-2021

Projectielen

betekenis & definitie

lichamen die op een of andere wijze worden heengeslingerd naar een verwijderd doelwit, teneinde dit te dooden of te vernielen. Tot de P. behooren derhalve alle voorwerpen, waarmee men al mikkende van op een afstand zoekt te treffen — zoowel de met de hand geworpen steen en de met den boog weggeschoten pijl als de geweerkogel en het op verdelging op groote schaal berekende gecompliceerde moderne oorlogsmaterieel.

Met de hand geworpen P. komen, afgezien van buitengewone omstandigheden, nog slechts voor bij de natuurvolken. In de geciviliseerde wereld bezigt men om P. weg te slingeren bijzondere werktuigen, vuurwapens geheeten. ^Steenen en in het algemeen zulke in de natuur voorhanden voorwerpen, die met eenige kracht weggeworpen een vijand letsel kunnen toebrengen, laten zich als de oudste P. denken. Het wegwerpen geschiedde allereerst met de bloote hand, later met een slinger. In de veerkracht van sommige zelfstandigheden (hout, hoorn, poezen) vond men vervolgens een middel om den tegenstander op grooteren afstand, met meer nauwkeurigheid en met zekerder uitwerking te kunnen treffen. Het oudste werptuig van deze soort is de boog, zijn projectiel de pijl. Om zware P. weg te werpen, had men reeds in den griekschen en rom. tijd allerlei groote werktuigen. Het geweldigste projectiel van den byzantijnschen tijd was het geheimzinnige grieksche vuur (zie ald.). In de Middeleeuwen wierp men zware steenen, die evenals de latere hagel gelijktijdig Weggeslingerd werden, verder bespijkerde balken, vuurpijlen, vaten, gevuld met brandende stoffen, zelfs rottende lijken van menschen en dieren.

Bij de vuurwapens schijnt men aanvankelijk de P. der middeleeuwsche oorlogswerktuigen, n.l. groote pijlen en zware steenblokken te hebben behouden. Omstreeks het midden der 14e eeuw bezigde men bij voorkeur kleine, kogelvormige steenen, soms overgoten met lood. Zeer kleine P. voor handvuurwapens maakte men bijna uitsluitend van lood. IJzeren kogels schijnen het eerst algemeen te zijn gebruikt in Frankrijk, onder Lodewijk XI. In Duitschland was de ijzeren kogel eerst omstreeks 1500 algemeen. Met gloeiende kogels schoot men reeds omstreeks 1500 en hieruit ontstonden later de brandkogels. De holle kogel is naar men wil een uitvinding van zekeren vorst Malatesta van Rimini (1430). De uit één stuk gegoten holle ijzeren kogels schijnt men aanvankelijk als handgranaten of bommen te hebben gebezigd, of ze uit kleine mortieren te hebben weggeschoten. In 1495 werden te Venlo holle bommen gemaakt, die met kruit waren gevuld. Bommen voor groot geschut worden omstreeks het midden der 16e eeuw vermeld. Het vereenigen van een groot aantal P. tot een enkel schot (schroot), het z.g. schot hagel, en het beginsel der tegenw. kartetsen, schijnt reeds omstreeks 1450 bekend geweest te zijn. Een andere manier om de uitwerking te verhoogen, vond men in de kettingkogels, begin 16e eeuw uitgedacht. Reeds in 1573 (volgens andere in 1609) kwamen holle P., gevuld met looden kogeltjes voor, die eerst 200 jaar later als shrapnels of granaatkartetsen beteekenis kregen. De moderne P. hebben alle een langwerpige gedaante (4—7 kalibers). Bij de ronde kogels bleef het nl. steeds uiterst moeilijk het zwaartepunt in het middelpunt te doen vallen. Daar men hierin, zelfs bij de massieve P. zelden slaagde, vooral wegens de nog gebrekkige giettechniek, namen de P. steeds een niet te beheerschen of vooraf te berekenen draaiende beweging aan, en de trefkans bleef gering. Daar het langwerpige projectiel, geschoten uit een vuurwapen met effen ziel, over den kop wentelt en daardoor afwijkt uit zijn baan, heeft men getracht, het een draaiende beweging, een rotatie om zijn lengte-as, mede te deelen, wijl hierbij genoemde ongewenschte omstandigheden niet voorkomen. Om zoodanige roteerende beweging te verkrijgen, worden thans twee stelsels toegepast: 1) het nokkenstelsel, waarbij het projectiel van nokken wordt voorzien, die juist passen in schroeflijnige groeven (trekken geheeten), aangebracht in de ziel van het vuurwapen; bij het afgaan van het schot moeten de nokken van het voortgedreven projectiel noodzakelijk de bedoelde trekken volgen en hierdoor wordt het projectiel in draaiende beweging gebracht; 2) het compressie-stelsel, waarbij om het projectiel banden of een aangegoten verdikking, centreering geheeten, van week metaal worden bevestigd, wier middellijn grooter is dan de middellijn van de ziel van het vuurwapen, gemeten over de velden (de aan de trekken beantwoordende schroeflijnige verhevenheden); bij het voortschieten zullen dan de harde velden in het weekere metaal der banden dringen en zoodoende nokken vormen die precies in de trekken passen; het projectiel krijgt zoo een draaiende beweging; alleen dit stelsel wordt tegenwoordig toegepast; de rotatiesnelheid kan tot 200 omwentelingen per seconde bedragen. Teneinde den weerstand die de lucht biedt beter te kunnen overwinnen, wordt het cylindervormige projectiel voorzien van ogiefvormigen kop; het projectiel beeft derhalve een cylindro-ogivale gedaante. De tegenw. P. voor geschut zijn:

1) de granaten, met springstof gevulde gietijzeren of stalen projectielen, die door een schokbuis of door een tijdbuis tot ontploffing en uiteen springen worden gebracht; naar gelang zij hoofdzakelijk bestemd zijn om te doorboren, te doen springen, in brand te schieten of levende doelen te treffen, is hun constructie eenigszins anders;
2) de pantser granaten, granaten die aangewend worden tegen bepantseringen, om deze te doorboren, gaten erin te slaan; zij zijn meest van staal en massief, zonder springlading, met geharde punt, die veelal nog voorzien is van een kap of muts van zacht staal, teneinde het breken van het projectiel te voorkomen en het doorboringsvermogen te verhoogen;
3) de half pantser granaten, pantsergranaten met dunnere wanden en groote springladingholte, gevuld met een krachtige springlading, hebben ten doel de werking van de pantsergranaten (doorboring) te vereenigen met die van de gewone granaten (uiteenspringen);
4) granaatkartetsen, of shrapnels, projectielen, welke in een dun metalen hulsel een zoo groot mogelijk aantal looden kogeltjes, benevens een springlading en een ontstekingsmiddel (tijdof tijdschokbuis) bevatten; dit laatste moet zoodanig gesteld worden, dat het projectiel op een geschikt punt kort voor zijn doel (springpunt geheeten) uiteenspringt;
5) de kartetsen, met hardlooden kogeltjes gevulde blikken of zinken bussen, die reeds in de ziel van het kanon gorden uiteengeslagen, waarop de inhoud als schroot wordt weggeslingerd; zij zijn alleen bruikbaar op korte afstanden, daar de kartetskogels reeds op 100 meter afstand geen doodelijke uitwerking meer hebben.

In verschillende landen zijn en worden pogingen gedaan om de verschillende soorten van P. te vervangen door een enkel (eenheidsprojectiel).

< >