(grieksch) stam, door afstamming van één stamvader verbonden deel van een volk. De Ioniërs hadden vier phylen, die in Attica tot in later tijd bleven bestaan: de Geleontes, Hopletes (zwaargewapenden), Aegicoreis (geitenherders) en Argadeis (arbeiders).
Zij vormden den grondslag van het attische staatswezen en waren elk in drie phratriën verdeeld. Salon behield de vier oud-ionische phylen, Clisthenes stelde er tien naar oud-attisohe heroën genoemde voor in de plaats, welke wederom in demen verdeeld waren. In 307 v. Chr. voegde men bij die tien nog twee nieuwe phylen, welke ter eere van Demetrius en diens vader Antigones, Demetrias en Antigonis genoemd werden en op de 5de en 12de plaats der phylen werden ingelascht; in 123 na Chr. kwam er ter eere van _ keizer Hadriamis nog een dertiende, Hadrianis, bij. De Doriërs hadden drie phylen: Hylleis, Dymanes en Pamphili, die in alle dorische staten den grondslag van het staatswezen vormden, en in Sparta elk in tien oben verdeeld waren.