(lat.) in het romeinsehe recht is dat deel van iemands vermogen, ’t welk hij aan een ander, dien hij in zijn macht (potestas) heeft, in beheer heeft afgestaan en waartoe zijne aansprakelijkheid voor de schulden, door tusschenkomst van dien ander gemaakt, beperkt is. Reeds vroeg in den keizertijd werd de volledige beschikkingsbevoegdheid van den zoon erkend ten aanzien van hetgeen hij als soldaat, later ook van dat, wat hij hij ais openbaar ambtenaar of als geestelijke verworven had.
Ten tijde van Justinlanus had de zoon den eigendom van al hetgeen niet van den vader afkomstig, hem was ten deel gevallen; het vruchtgebruik daarvan kwam den vader toe.