aldus worden in de r.-kath. kerk genoemd vereenigingen van personen, die door ’t onderhouden der eeuwige- beloften van gehoorzaamheid, armoede en kuischheid, onder een gemeenschappelijken regel, door de kerk goedgekeurd, naar de volmaaktheid streven. De beloften heeten plechtige (vota solemnia), wanneer zij door de kerk als zoodanig zijn erkend, anders heeten ze eenvoudige geloften (vota simplicia).
Voor een orde in strikten zin wordt vereischt, * dat ministens een gedeelte der leden plechtige beloften aflegt; is dit niet het geval, dan noemt men het een congregatie. De O. worden verdeeld:1. in contemplatieve en actieve, naar gelang zij hoofdzakelijk het beschouwende leven (overweging, gebed, studie, handenarbeid) of werken van naastenliefde (zielzorg, onderwijs, verpleging enz.) beoefenen. De meeste O. hebben een leven dat deels contemplatief, deels actief is.
2. In eigenlijke monniksorden (monachi), die krachtens hun instelling tot eenzaamheid en koorgebed verplicht zijn (bijv. Karthuizers).
3. Bedelorden, wier oorspronkelijke instelling allen eigendom, zelfs den gemeenschappelrjken uitsloot, zoodat hun leden van aalmoezen en arbeid moesten leven. Deze zijn: de Predikheeren (Dominicanen), de Minderbroeders (Franciscanen, Capucijnen en Conventueelen), de Augustijnen en de Carmelieten. Deze O. hebben naast het koorgebed ook zielzorg.
4. Militaire- of ridderorden, wier doel was de verdediging van de kerk en het h. Land tegen de ongeloovigen (Ridders van St. Jan, Tempeliers enz.).
5. Réguliere geestelijken (clerici regulares), wier hoofddoel het werkdadige leven is; daarom zijn zij niet verplicht tot koorgebed (Jezuïeten enz.).
6. Hospitaalorden, wier bijzonder doel lichamelijke werken van barmhartigheid zijn.
Het bestuur was bij de oudere O. (Benedictijnen enz.) zoo ingericht, dat de overste (abt) van ieder klooster geheel zelfstandig was. Wel vereenigden zich de abdijen somtijds tot groepen, maar toch bleef de zelfstandigheid van iedere abdij bestaan. De jongere O. hebben allen een generalen overste, die té Rome resideert. De afzonderlijke huizen zijn vereenigd tot provinciën, die bestuurd worden door provinciale oversten. Zoowel generaals als provinciaajs worden bijgestaan door eenige raadsleden (definitores enz.) Ieder huis of klooster heeft wederom zijn eigen overste (Prior, Gardiaan) bijgestaan door een onderoverste (supprior, vicarius). De keuze der oversten heeft plaats door daartoe aangewezen afgevaardigden, die voor de verkiezing in een zgn. kapittel samenkomen. Gewoonlijk worden de oversten slechts voor een bepaald aantal jaren benoemd.