(van het lat. optimus: de beste), de wijsgeerige en godsdienstige leerstelling, welke beweert dat deze wereld of het heelal, niettegenstaande de schijnbare onvolkomenheden die er bij de bijzondere dingen in voorkomen, toch volmaakt of ten minste de beste onder de mogelijke is, en niet anders is dan zij zijn kon. Dit gevoelen waren reeds de Stoïcijnen en Plotinus toegedaan.
Voor namelijk echter verstaat men onder O. de door Leibniz tegenover Bayle ontwikkelde meening, dat God, onder alle mogelijke werelden, die zijn oneindig verstand zich kon denken, wegens zijn volkomenheid de beste moest uitkiezen en te voorschijn brengen. Want als deze wereld niet de beste was, zou God een betere of niet gekend, of niet hebben kunnen, of willen scheppen; deze drie gevallen, strijden nu met Gods eigenschappen. Tegenover het O. staat het pessimisme, dat van de meening uitgaat: alles is zoo slecht als het nog juist zijn kan, om niet oogenblikkelijk te gronde te gaan, hetgeen verreweg het beste zou zijn. Optimist, noemt men een mensch, die een open oog heeft voor de goede zijde van zijn medemenschen en de verschillende omstandigheden; pessimist, die alles van de donkerste zijde beschouwt.