(Moerad, Amurat) naam van verschillende sultans van Turkije:
M. I, sultan van 1359—89, geb. 1319, volgde zijn vader Orkhan, nadat zijn oudere broeder Soliman reeds vóór zijn vader overleden was, in 1359 op den osmaanschen troon en zette hun beider veroveringen voort. Na de verovering van Adrianopel en Philippopel maakte hij zich in 1362 van geheel Thracië meester en herschiep deze steden tot 'prachtige residenties; in 1365 bracht hij zijn residentie naar Adrianopel over. De Serviërs, Walachen en Bulgaren onderwierpen zich vrijwillig aan hem en door de overwinning op Ali-Bey van Konia in 1386 bracht hij bijna geheel Klein-Azië onder zijn macht. Een opstand, door zijn zoon Saudsji met den byzantijnschen prins, den lateren Andronicus IV, in 1375 in Rumelië verwekt, onderdrukte hij en zijn zoon liet hij terechtstellen. Bij Kossowa, op het Lijsterveld, versloeg hij 15 Juni 1389 de vereenigde Serviërs, Albaneezen en Walachen, die een poging deden de turksche heerschappij af te schudden, in een langen, bloedigen veldslag, werd echter na de overwinning door een gewond Servisch edelman gedood en in Brussa bijgezet. Hij werd zoowel om zijn schitterende daden als om zijn vroomheid, gerechtigheid en liefde voor ontwikkeling door de Osmanen als heer en overwinnaar hoog vereerd.
M. II, sultan van 1421—51, geb. 1401 als zoon van Mohammed I, moest na den dood zijns vaders (1421) eerst met zijn broeder Mustapha om de heerschappij vechten, overwon hem in 1422 en liet hem terechtstellen. Vervolgens richtte hij zich tegen keizer Manuel II, die Mustapha gesteund had, en belegerde Constantinopel van Juni tot Sept. 1422 zonder succes, maar de keizer moest zich toch in den 1424 gesloten vrede tot het betalen eener schatting verplichten. In het binnenland herstelde M. op krachtige wijze rust en orde, daarentegen had hij tegen de Venetianen te strijden, wien hij 1430 Thessalonice ontnam, bezette daarop Janina in Epirus, bestreed koning Sigismond in Walachije en in Zevenbergen, veroverde 1440 geheel Servië, werd echter voor Belgrado teruggeslagen en moest na een tocht van Joannes Hunyadi in 1443 zelfs toelaten dat Servië hersteld werd; door de Hongaren werd M. erg bedreigd, totdat hij hun 10 Nov. 1444 bij Varna een beslissende nederlaag toebracht, waarbij koning Wladislaw I sneuvelde. Een zelfde succes behaalde hij 19 Oct. 1448 door den tweeden slag op het Lijsterveld, waarin Hunyadi verslagen werd; 1449 bezette hij het overig gedeelte van het despotaat Epirus, doch kon 1450 tegen den albaneeschen aanvoerder Skanderbeg (zie ald.) niets uitrichten. Hij overleed 5 Febr. 1451, en werd opgevolgd door zijn zoon Mohammed II.
M. III, sultan van 1574—95, geb. 1546 als zoon van Selim II, besteeg 12 Dec. 1574 na den dood zijns vaders den troon, nadat hij zijn vijf jongere broeders had laten vermoorden. Hij gaf zich weldra geheel over aan een verwijfd leven en liet de regeering over aan zijn grootviziers. Vermelding verdient onder zijn regeering een langdurige oorlog tegen de Perzen, die 1590 ondanks ontzettende offers aan manschappen en geld, eindigde met de verwerving van enkele weinig beteekenende grensprovincies. Een 1593 tegen Oostenrijk ondernomen oorlog duurde nog voort toen M. 17 Jan. 1595 overleed.
M. IV, sultan van 1623—40, geb. 1609 als zoon van Achmed I, werd 1623 na het afzetten van zijn oom Mustapha I op den troon verheven. Hij was een krachtig, in alle lichaamsoefeningen bedreven, ook geestelijk fijngevormd vorst, die echter weldra door overmaat van zinnelijk genot ontaardde en zich aan dronkenschap en wreedheid overgaf. Van 1632—37 werden 25000 menschen deels door hem zelven, deels door zijn beulen omgebracht; met het vermogen der vermoorden vulde hij zijn schatkist. De oproerige Janitsaren beteugelde hij met gestrengheid en hij voerde met hen verschillende gelukkige oorlogen. In 1638 ontnam hij den Perzen weder Eriwan, Tebriz en Bagdad, tuchtigde de kozakken en schreef den Venetianen een nadeeligen vrede voor.
M. V, zoon van Abdul-Medjid, geb. 21 Sept. 1840, als prins Mohammed M. Effendi genaamd, werd na de troonsbestijging van zijn oom Abdul-Aziz (1861) van alle publieke aangelegenheden verwijderd gehouden en hard behandeld, daar hij met de door Abdul-Aziz voorgenomen wijziging in de troonsopvolging geen genoegen wilde nemen. Toen zijn oom door zijn onbekwaamheid zelfs de strenggeloovige Turken van zich afkeerig gemaakt had, werd M. door een paleis-revolutie 30 Mei 1876 op den troon verheven en tot „keizer bij de gratie Gods en door den wil der natie” geproclameerd. Daar het echter weldra bleek, dat zijn gezondheid naar lichaam en geest ongeneeslijk verwoest was, werd hij 31 Aug. van hetzelfde jaar weder van den troon gestooten en naar een afgelegen paleis vervoerd, waar hij sedert in stompzinnigheid leefde en 1904 overleed.