(gr. Moirai, meer bekend onder den lat. naam Parcae) in de oude mythologie de Schikgodinnen, die echter in den loop der tijden verschillende veranderingen ondergaan hebben.
Terwijl in de homerische gedichten de Moira (bijna altijd in het enkelvoud) in nog niet bepaald gekarakteriseerde persoonlijkheid als vertegenwoordigster van het noodlot verschijnt, kent de Theogonie van Hesiodus reeds de drie Moiren, die daarna bijna algemeen vastgehouden worden: Clolho, de spinster (van ’s menschen levensdraad), Lachesis, de toedeelster (van ’s menschen levenslot) en Atropos, de onafwendbare (het noodlot, de dood). Zij werden nu eens dochters van den nacht, dan weder van Zeus en Themis en als zoodanig zusters der Horen (zie ald.) genoemd. Als geboortegodinnen worden de M. met Ilithyia, als doodsgodinnen met de Keren en Erinyen verbonden. De beeldende kunst stelt ze gewoonlijk als statige vrouwenfiguren voor, in den ouderen tijd met vijzelstampers als toovenaressen (Pharmaciden), of met schepters als heerscheressen over het noodlot, in een sehrijfrol lezend, later Clotho spinnend of Lachesis een lot trekkend of met een stift op een globe wijzend, Atropos wijzend op een zonnewijzer, terwijl de voorstelling van rorneinsehe dichters, dat Atropos den levensdraad met een schaar doorsnijdt, nog niet op onde monumenten is voorgekomen.