Gepubliceerd op 23-02-2021

Manichaeërs

betekenis & definitie

de aanhangers van het door Manes (zie ald.) gestichte godsdienstsysteem.

Dit systeem kan men het eenvoudigst aanduiden als persoonlijk gnosticisme, wortelt echter in babylonisch-chaldeeuwsche wijsheid en is van den anderen kant met het gnosticisme in het christendom slechts uiterlijk verwant, daar het de speciaal christelijke idee eener definitieve vernietiging van het kwade en eener eindelijke alleenheerschappij van het goede mist. Zulks wordt dan ook verhinderd door het eigenlijke dualisme van het manicheesch systeem; het neemt n.l. twee evenzeer eeuwige beginselen aan: het goede of het licht, en het kwade of de duisternis. Het oorspronkelijk licht of „de eerste heerlijke” bestaat uit tweemaal vijf elementen; onder hem staan de lichtether en de licht-aarde, elk weder met vijf elementen. Uit de oorspronkelijke elementen der duisternis ontstaat Satan; deze verheft zich tot de grens van het te voren ongekende lichtrijk en wil het veroveren. Om hem te bestrijden, rust de koning des lichts den eersten mensch uit met de elementen der lichtaarde; hij delft echter het onderspit in den strijd, en een deel van zijn licht wordt door Satan en de elementen der duisternis geroofd en blijft in de duistere materie verbannen. Door hulp van boven wordt de eerste mensch bevrijd; tot bevrijding van de geroofde licht-elementen echter wordt uit de met elementen des lichts vermengde materie het heelal gevormd.

Zon en maan voeren als schitterende schepen de licht-elementen naar boven: de maan, waarin de moeder des levens haar zetel heeft, geeft ze over aan de zon, waarbinnen de eerste mensch gered is, en deze weder aan het lichtrijk. Ten strijde tegen dit laatste brengt de duivel met vijf vrouwelijke daemons Adam voort, wiens ziel uit het lichtrijk, wiens lichaam met zijn begeerten uit de duisternis stamt, en Eva, de verpersoonlijkte zinnelijke lust. Het ontstaande, aan stof en zinnelijkheid overgegeven menschelijk geslacht, moet de bevrijding van het gevangen gehouden licht tegenhouden. Eindelijk wordt de eerste mensch uit de zon als Isa (Jezus) naar beneden gezonden om de menschen omtrent het onderscheid tusschen licht en duisternis te onderrichten en aldus de beslissing in den zin eener definitieve scheiding van beide rijken in te leiden.

De bijbelsche boeken werden door Manes deels geheel verworpen (aldus het geheele O. Testament), deels voor meer of minder vervalscht verklaard. Daarvoor schreef hij eigen leerwerken en zendbrieven, evenals een eigen evangelie. De M. waren in 2 klassen verdeeld, De uitverkorenen (lat. electi) of waarachtigen moesten drie „zegels” (een signaculum sinus, oris en manus) hebben, d. w. z. zich van wijn en alle dierlijk voedsel, van geslaehtelijken omgang en van alle de lichtwereld schadende bezigheden (d. i. van allen materieelen arbeid en kwetsing van het leven van menschen, dieren en planten) onthouden. Den toehoorders was meer veroorloofd; maar door hun arbeid moesten zij zich zei ven en de uitverkorenen onderhouden, in het huwelijk matigheid beoefenen en hun geluk in de armoede zoeken. Aan het hoofd der gemeenten stonden leeraars, dienaars en oudsten, die den manicheeschen clerus vormden en nog boven de uitverkorenen stonden.

In het westen heetten zij naar analogie met de christenen: bisschoppen, priesters en diakens. Hun godsdienst was zeer eenvoudig, de godshuizen misten alle versiering. In Maart werd de sterfdag van Manes gevierd, op welken dag in hun vergaderzalen een op vijf treden verheven leerstoel (bêma) voor den in den geest aanwezigen Manes stond. De westersche M. vierden ook den Zondag (als vastendag) en den sterfdag van Jezus; ook bedienden zij den doop en het avondmaal (dit laatste echter alleen met water en brood). Van Perzië uit hebben de M. zich tot aan het midden der 4de eeuw over Syrië en KleinAzië naar Noord-Afrika en zelfs tot Italië uitgebreid, waarbij de toenadering tot het christendom grooter werd. Sedert begonnen de bloedige vervolgingen hunner partij; in Noord-Afrika werden zij in de 5de en 6de eeuw door de Wandalen uitgeroeid; een zelfde lot trof hen in het romeinsche rijk, vooral in Italië. Ten laatste ook in Perzië onderdrukt, trokken zij sedert de 6de eeuw zich deels in het nog heidensche oosten van Azië, deels in geheime broederschappen terug en traden later alleen nog maar onder een anderen naam weer op.

In overdrachtelijken zin noemt men M.: onverbiddelijke schuldeischers, dringende maners; in de middeleeuwen maakte men n.l. dikwijls geen onderscheid tusschen Joden en M., terwijl ook de vorm van het woord „manen” invloed op deze beteekenis van het woord heeft uitgeoefend.

< >