(gr. Marandros), thans Menderes, de grootste rivier van de westkust van Klein-Azië, in de oude geschiedenis dikwijls genoemd; zij ontspringt bij Celaenae (het latere Apamea-Kibotos) in Phrygië, uit een meer waaruit ook de Marsyas stroomt; beide komen lager dan het meer op verschillende zijden van den berg Aulocrene te voorschijn.
In een zeer kronkelenden, tot spreekwoord geworden loop stroomt zij westwaarts en komt na bij Laodieea den Lycus opgenomen te hebben in Carië, hetwelk zij, langs de zuidzijde van het Mesogisgebergte voortvloeiende, doorstroomt, links ’t water v/d Harpasus en den carischen Marsyas opnemend. Tusschen Myus ! en Priene valt zij in de Icarische zee. De M. is . niet breed maar zeer diep en vol slijk (vandaar zijn de oevers thans geheel veranderd) en veroorzaakte dikwijls overstroomingen.In de bouwkunst en in de decoratie noemt men M. een versiering in den vorm eener rechthoekig gebroken (a la grecque; zie afb., fig. 1) of spiraalvormig (fig. 2 en 3) voortloopende lijn, die ook dikwerf gebezigd is en nog gebruikt wordt als randversiering aan kleederen en vaatwerk.