Gepubliceerd op 14-03-2021

Ludwig windthorst

betekenis & definitie

duitsch staatsman, geb. te Kaldenhof bij Osnabrück, overl. te Berlijn 1891, was voor den geestelijken stand bestemd, doch studeerde rechten en vestigde zich te Osnabrück ais advocaat. In 1849 werd hij lid der hannoversche kamer, waarin hij de vaderlandsche politiek van Stuve ijverig ondersteunde; in 1851 minister van justitie in het kabinet Schele, bewerkte hij dat het bisdom Osnabrück werd hersteld en de katholieken in alles gelijke rechten kregen als de lutheranen.

In 1853 trad hij uit het ministerie en was wederom afgevaardigde tot 1862, toen hij de portefeuille van justitie aanvaardde in het ministerie Brandis-Platen. Twee jaar later werd hij „Kronoberanwalt” te Geile, maar legde na de annexatie van zijn vaderland bij Pruisen (1866) zijn ambt neder, voerde in 1867 de onderhandelingen met Bismarck over de particuliere bezittingen van koning Georg van Hannover, werd in hetzelfde jaar door Meppen in den noordduitschen rijksdag en in de Pruisische tweede kamer gekozen, en verwierf zich grooten roem door zijn schitterend redenaarstalent, zijn scherpzinnigheid en zijn ridderlijk optreden voor zijn beginsel. In den duitschen rijksdag, die in 1871 den noordduitschen rijksdag verving, trad hij op als de verdediger van de rechten der minderheden en stichtte de partij van het Centrum. De minister van eeredienst Falck moest voor hem het veld ruimen, waardoor er in den z.g. Kulturkampf een groote verandering ten gunste der katholieken kwam; de onderhandelingen der regeering met den H. Stoel leidden tot een voor de katholieken voordeeligen „modus vivendi”. In tegenstelling met Bismarck noemde men W. (om zijn kleine lichaamsgestalte, uitstekende geestesgaven en overwegenden invloed bij zijn partij) de „kleine Excellentie”.

< >