Gepubliceerd op 20-01-2021

Ludvig daae

betekenis & definitie

Noorweegsch geschiedschrijver, geb. 7 Dec. 1834 bij Frederikshald, werd in 1863 docent in geschiedenis te Christiania, waar hij in 1869 tot bibliothekaris en in 1876 tot hoogleeraar benoemd werd ; van zijn grootere geschiedwerken zijn te noem en: Throndhjems Stifts gejstlige Historie efter Reformationen (1863), Norgenes Helgener (Noorwegen’s heiligen, 1879), Norske Bygdesagn (Noorweegsche dorpssagen, 1872), Det garnie Christiania (1871), Historike Skildringer (1873 —78), Kong Christiern den Forstes norske Historie 1448—1458 (feestschrift-universiteitsjubileum, 1879), Normands üdvandringer til Holland og England (Emigratie der Noorwegers naar Nederland en Engeland, 1880), enz. ; met Petersen bearbeidde hij een Lärebog in Verdenshistorie (Leerboek der wereldgeschiedenis, 8 dln., 1864—65) ; hij is een der medeoprichters van het „Tijdschrift van het Noorweegsch historisch genootschap.“

< >