hoofdplaats van Oost-Galicië, Oostenrijk-Hongarije, aan de Peltew, is de zetel van een r.-k., een grieksch-geuniëerden en een armenischen aartsbisschop, was vroeger een belangrijke vesting, doch in de laatste jaren zijn de wallen in fraaie wandelingen veranderd. De stad is niet groot, maar de voorsteden zijn mooi en uitgestrekt.
De voornaamste gebouwen zijn een kathedraal in 1370 gebouwd, een dominikaner-kerk met fraai schilderwerk, een raadhuis en een schouwburg. De universiteit is in 1789 gesticht. Verder is er een letterkundige vereeniging met een boekerij, meest over Slavonische geschiedenis, twee gymnasiums, een doofstommen-instituut enz. De stad is bekend om haar goede hotels en heeft voor vreemdelingen veel aanlokkelijks. L. heeft groote koren- en veemarkten en drijft levendigen transito-handel, en is door spoorwegen verbonden met Krakau, Brody, Podwoloczyka, Czernowitz en Stry. In de omstreken de badplaatsen Szeklo en Labiën.
In 1704 werd L. door Karel XII stormenderhand ingenomen; 160.000 inw. 2) Beiersch dorp, prov. Paltz, 4u. o.z.o. Tweebruggen, 1400 inw.