Gepubliceerd op 23-02-2021

Lathyrus

betekenis & definitie

L., plantengeslacht van de familie der Leguminosen, afdeeling der Papilionaceeën, met een 100-tal soorten die voor het meerendeel inheemsch zijn in de noordelijke gematigde luchtstreek. Het zijn kruiden met kantigen of gevleugelden en meestal klimmenden stengel, even-gevinde bladen en bloemen die tot lang gesteelde trossen zijn vereenigd of afzonderlijk of bij paren op lange stelen staan.

De bekendste soorten zijn: L. sativus, de zaai-latherus (kaal, tros 1- of 2-bloemig, peul 2-vleugelig, , bloemkroon wit, rood of blauwachtig; in Spanje, Frankrijk en Rumenië gekweekt als een voedingsplant; erwten hard en scherp van smaak); L. pratensis, de veldlatherus, linze of gele wikke (bloemen geel stengel zachtbehaard en ongevleugeld, overblijvende plant, een goed voedergewas, in Nederland algemeen aan wegen en dijken, en op bouw- en weiland); L. tuberosus, de aardeikel, aardnoot of aardaker (een overblijvend akker-onkruid met welriekende, donkerrose bloemen en eetbare, zwarte, witvleezige knollen ter grootte eener hazelnoot, gezeten in de knoopen van den draadvormigen wortelstok; in Zeeland veel gekweekt); L. silvestris, de boschlatherus (in sommige landen veel verbouwd als veevoeder, in Nederland in het wild in de duinen en tusschen kreupelhout). Van de overige L.-soorten komen in Nederland in het wild voor: L. Nissolia, de onbebladerde latherus, L. palustris, de moeraslatherus, L. latifolius, de breedbladige latherus, L. montanus, de knollige latherus, L. vermis, de voorjaarslatherus, en L. niger, de zwarte laterus. Door een langdurig, bijna uitsluitend gebruik van de vruchten der L.-soorten als voedingsmiddel (in den vorm van meel, brood enz.) ontstaat een chronische vergiftiging (lathyrisme), wier verschijnselen op die der tabes gelijken. Ook bij dieren wordt lathyrisme waargenomen.

< >