Gepubliceerd op 23-02-2021

Keulen

betekenis & definitie

1) Regeeringsdistrict der pruisische Rijnprovincie, 3977 km.2 groot, in 1900 met 1.021.878 inw. (w.o. 830.618 r.-kath.), in 15 steden (tezamen met 562.420 inw.) en 287 landgemeenten. De voornaamste rivieren van K. zijn de Rijn, Sieg, Agger; het land is rechts van den Rijn bergachtig (Zevengebergte) en boschrijk, links van den Rijn vlak en vruchte baar, rijk aan waardevolle delfstoffen (bruinkolen, [ijzer, koper, lood en zinkblende).

Het regeeringsdistrict Keulen is verdeeld in 13 kreitsen: Wipperfürth, Waldbrül, Gummersbach, Siegkreis, Mülheim aan den Rijn (stadkreits en landkreits), Keulen (stadkreits en landkreits), Bergheim, Euskirchen, Rheinbach, Bonn (stadkreits en landkreits). Het is verdeeld in 6 rijksdagskiesdistricten: 1) stad Keulen, 2) landkreits Keulen, 3)Bergheim, 4) Bonn, 5) Siegkreis-Waldbröl, 6) Mülheim.2) Landkreits in het regeeringsdistrict K., in 1900: 85.293 inw.
3) Keulen, duitsch Köln of Cöln, fransch Cologne, lat. Colonia Agrippina, hoofdstad van het regeeringsdistrict K. en een der belangrijkste handelssteden van Duitschland, voorheen vrije rijks- en Hanzestad, ligt onder 50° 56' N.B. en 63 57' O.L. v. Gr. voor het grootste gedeelte aan den linkeroever van den Rijn. Gemiddelde jaartemperatuur 10.1° C., gemiddelde luchtdruk 757 millim., hoeveelheid neerslag per jaar 629 millim. K. had in 1816: 49.276, in 1880: 144.772, 1 Juli 1902: 387.781 voor het meerendeel r.-kath. inw.; daarvan kwamen op eigenlijk K. 250.277 inw. en de rest op de in April 1888 daarmee vereenigde gemeenten Bayenthal, Lindenthal, Ehrenfeld, Nippes (alle linker-Rijnoever), Deutz en Poll (rechteroever). Rekent men tot het inwonerstal der tegenwoordige gemeente K. ook dat der naastbijgelegen steden Kalk (20.606 inw.) en Mülheim aan den Rijn (45.062 inw.), dan verkrijgt men voor Groot-Keulen een totaal van 438.197 inw. (in 1900). De oorspronkelijke kern van K., de onregelmatig vierkante Römerstadt, ligt binnen de grenzen der in de 13de eeuw gebouwde vestingwallen, heden ten dage te herkennen aan de op „Ring” en „Wall” eindigende straatnamen. De z.g. Romertoren, een met bonte steenen ingelegde toren, vormde in den romeinschen tijd den n.w. hoek van den stadsmuur. Van de in de middeleeuwen gebouwde vestingwerken zijn nog voorhanden de Bayentoren, de Ulrepoort, de Severinspoort, de Ergelsteinpoort, de Hahnenpoort, de Weckschnapp en 'twee groote stukken muur. Over den Rijn liggen hier twee bruggen, de vaste Rijnbrug (1859 voltooid) voor spoor- en voetgangers en een schipbrug. Monumenten: het Urle-monument (14de eeuw), herinnerend aan de overwinning van de Keulenaars op den hertog van Limburg en den graaf van Valkenburg, op 15 Oct. 1268; een ruiterstandbeeld van koning Frederik Wilhelm III, op de Heumarkt (1878 onthuld), omgeven door standbeelden van staatslieden en veldheeren; op den Kaiser-Wilhelm-Ring een ruiterstandbeeld van keizer Wilhelm I (van R. Anders, 1897 onthuld), op de Altenmarkt een standbeeld van den ruitergeneraal Johann von Werth. Onder de kerken geldt de St. Gereon als de oudste; de voornaamste is de Domkerk, reeds in haar onvoltooiden staat een der prachtigste gedenkteekens van oud-duitsche bouwkunst; zij werd onder aartsbisschop Conrad von Hochsteden in 1248 begonnen; tot 1499 werd er aan gebouwd en toen was nog slechts het oostelijke deel, het 66 meter hooge koor, voltooid. Het eigenlijke schip der kerk, op 100 zuilen rustende, was nog slechts op 33 meter gebracht en van een houten gewelf voorzien; van de beide fraaie torens aan het westeinde, die 160 m. hoogte moesten bereiken, was slechts een tot 82 m. opgetrokken, de andere nauwelijks aangevangen. Het geheel was 135 m. lang en 75 m. breed. Van binnen waren enkele beschilderde glasramen van hooge schoonheid, een fraaie schilderij van een onbekenden meester, de aanbidding der heilige drie koningen voorstellende, en een kapel, waarin, naar men wil, het gebeente dezer koningen in een zilveren, vergulde lijkkist rust, die met heerlijk gedreven werk en vele edelgesteenten versierd is. In den herfst van 1842 legde de koning van Pruisen den grondsteen tot den verderen opbouw van dit bouwwerk zonder wedergade, naar het oorspronkelijk plan, dat in 1814 te Darmstadt teruggevonden was, en geheel Duitschland leverde daartoe bijdragen; onder leiding van den bouwmeester E. Zwirner werden de werkzaamheden zoo krachtig voortgezet, dat 16 Aug. 1848, te midden der politieke beroeringen, het eerste inwijdingsfeest van den Dom gevierd kon worden; 15 Oct. 1863 volgde de nieuwe wijding van den toen geheel voltooiden tempel. Eerst in 1880 echter waren ook de beide torens afgewerkt en tot hun bestemde hoogte (160 meter) opgetrokken. Ook het plein, waarop de Dom, dicht aan den Rijn, staat, is tegenwoordig van de talrijke kraampjes en stalletjes, die haar vroeger ontsierden, geheel bevrijd. Na den Dom verdienen nog vermelding de Peterskerk, met de beroemde schilderij: de kruisiging van

Petrus, van den hier geboren Rubens; de St. Ursulakerk, met het gebeente der 11.000 maagden; de Apostelkerk, de Mariakerk e. a., alle meer of min door oudheid of bouwkunst uitmuntende. Ook het Raadhuis is een schoon ouderwetsch gebouw, waarin zich een bibliotheek bevindt. Het gotische Gürzenich is een gebouw uit de 15de eeuw en het voornaamste der andere niet-kerkelijke gebouwen der ’stad, welks benedenruimten de beurs bevatten, terwijl de bovenste wordt ingenomen door een 1172 vierkante meter groote zaal, die tot zangen muziekfeesten, vooral ook tot de viering van het karnaval, gebruikt wordt. De aanzienlijkste der 34 pleinen zijn de Neumarkt en de Heumarkt (Nieuwe- en Hooimarkt), terwijl van de straten de Hoogstraat, de Bovenmarspoort, de Friedrich-Wilhelmstra., de Schildergasse en de straten om den Dom de drukste zijn. Tusschen de Hoogstraat en de Brugstraat is de met glas overdekte Augusta-halle de drukste passage. Tot de hoofdmerkwaardigheden der stad behoort verder de Walrafsche kunst- en oudhedenverzameling, welke vele schilderijen, platen, houtsneden, munten, gesneden steenen en romeinsche en duitsche oudheden, die in de omstreken gevonden zijn, in haar bezit heeft.

De stad wordt bestuurd door een opperburgemeester, een onderburgemeester, 10 wethouders en een gemeenteraad van 45 leden. Zij heeft een beroepsbrandweer (sinds 1871, 97 man sterk), gemeentelijke electriciteitswerken, een abattoir, een markthal, gemeentelijke telephoon. In de gemeente-huisliouding wordt jaarlijks aan gewone inkomsten en uitgaven circa 23 millioen mark ontvangen en uitgegeven. K). is zetel van het bestuur van het regeeringsdistrict K., van een aartsbisschop, van verschillende rechtscolleges, er is een hoofdfiliaal van de rijksbank; de stad heeft een sterk garnizoen en is een vestingstad eersten rang. Inrichtingen van onderwijs enz.: de gemeentelijke handelshoogeschool (1 Mei 1901 geopend, in 1902: 146 studenten), drie r.-kath. en twee andere gymnasia, een aartsbisschoppelijk seminarie, een israëlietisch seminarie, een vakschool voor handel en nijverheid, doofstommen-instituut, allerlei opleidingsscholen, drie volksleeszalen, een plantentuin; verder een in 1850 opgericht conservatorium voor muziek (dat o. a. de vermaarde Gürzenichconcerten geeft), een stadsschouwburg (1850 zitplaatsen) enz. Te K. verschijnen 5 politieke bladen, w.o. de „Kölnisehe Zeitung” (zie ald.) en de „Kölnische Volks-Zeitung”.

De industrie van K. strekt zich uit over de fabrikage van suiker, tabak, lijm (keulsche lijm), vergulde lijsten, tapijten, Eau de Cologne (zie ald.), glaswerk, zeep, leer, meubelen, muziekinstrumenten, machinerie, corsetten, handschoenen enz. De handel wordt bevorderd door een kamer van koophandel en een hoofdfiliaal der Rijksbank (omzet in 1901: 6374 millioen mark). K. ligt aan de spoorlijnen Hannover—K. (448 km.), Kalk—K.—Deutz— Barmen (49 km.), K.—Giessen (167 km.), Frankfurt—K. (220 km.), K.—Kleef (120 km.), K.—Aken—Herbesthal (85 km.), R.—Trier (180 km.), K.—Koblenz—Bingerbrüch (154 ' 288 km.), K.—Immekeppel (38 km.) en K.—Grevenbroick—Hochneukirch (45 km.) der pruisische staatsspoorwegen; het heeft een uitgebreid net van electrische tramwegen, ook naar de omliggende gemeenten. K. heeft verder een belangrijk scheepsverkeer en directe stoomvaartverbinding met verschillende plaatsen; in 1901 kwamen aan en vertrokken 5339 en 5131 schepen met tezamen 496.753 en 227.613 ton lading. In 1898 heeft de stad nieuwe werven en havenwerken gekregen. Op den linker Rijnoever liggen 8 sterke forten en daartusschen kleinere werken; aan den rechteroever der rivier liggen eveneens eenige forten.

Geschiedenis (stad en aartsstift). K., Colonia, is ontstaan als een militaire kolome der Romeinen. De in deze kolonie geboren Agrippina, vrouw van keizer Claudius, legde hier in het jaar 50 n. Chr. een kolonie veteranen in garnizoen en sinds noemde men de opkomende stad Colonia Agrippinensis, of kortweg Agrippina. In de 4de eeuw viel de plaats in handen der Franken, waarop zij de zetel werd der ripuarische koningen. In 511 kwam zij aan Austrasië, in 923 aan het duitsche rijk.

Het christendom had reeds vroeg ingang in K. gevonden en Karel de Groote verhief het op het einde der 8ste eeuw tot zetel van een aartsbisdom, waaruit het machtige aartsstift K. ontstond. Belangrijk voor dit stift was vooral de regeering van de kerken rijksvorsten Bruno I (953—965), Anno II de Heilige (1056—75), Rainald van Dassel (1159—67), Philips I van Heinsberg (1167— 91), Engelbert I (1216—25). Met den bloei van het aartsstift hield die van de stad gelijken tred. Haar gunstige ligging aan den hoofdverkeersader des lands, den Rijn, stelde haar in staat allengs den winstgevenden handel op Engeland voor het grootste gedeelte aan zich te trekken. De aartsbisschop van K. was de derde geestelijke keurvorst van het Duitsche rijk en aartskanselier daarvan in Italië, alsook van den paus; Engelbert I (1215—25) was tijdens den tocht van Frederik II naar Italië rijksbestuurder; onder Conrad von Hochstaden (1237—61), die den bouw van den Dom begon, namen de langdurige twisten tusschen het stift en de stad K. een aanvang, waarom Engelbert von Falkenburg de residentie naar Bonn verplaatste. Nieuwe stormen bracht de reformatie teweeg.

Bij den vrede van Luneville (1801) werd het aartsstift K. geseculariseerd en bij het Weener congres aan Pruisen toegekend. In 1797 was de in 1388 gestichte hoogeschool te K. opgeheven. In 1824 werd het aartsbisdom hersteld.

Literatuur: Mehring-Reischert, Zur Geschichte der Stadt K. (dl. 1—4, Keulen 1838—40), Mathieux, Geschichte der Stadt K. (ald. 1845), Ennen, Frankreich und der Niederrhein oder Geschichte von Stadt und Kurslaat K. seit dem Dreiszigjahrigen Kriege (ald. 1855—56), dezelfde, Geschichte der Stadt K., (Diisseld. 1880), Quellen zur Geschichte der Stadt K., (uitgegeven door Ennen en Eckertz, dl. 1—6, Keulen 1860—79), Maurenbrecher, Die preusz. Kirchenpolitilc und der Kölner Kirchenstreit (Stuttg. 1881), Mitteilunger aas dem Stadtarchiv von K. (Keulen 1882 vlg.), Helmken, ' ’ VI K. und seine Denkwürdigkeiten (1883), Korth, K. im Mittelalter (Keulen 1891), Binterim en Mooren, Die Erzdiöcese K. bis zur franz. Staatsumwälzung, opnieuw bewerkt door Alb. Mooren (2 dln., Düsseid. 1892—93), W. Stein, Akten zur Geschichte der Verfassung und Verwaltung von K,, im 14. und 15. Jahrh. (dl. 1 en 2, Bonn 1893—95), K. und seine Kirchen (Keulen 1894), Beitrage zur Geschichte vornehmlich K.s und der Rheinlande, hg. vom Archiv der Stadt K. (ald. 1895), Golonia Agrippinensis (Bonn 1895), Lau, Die Entwicklung der kommunalen Verfassung und Verwaltung der Stadt K. bis zum Jahre 1396 (Bonn 1898), Helmken, K. und seine Sehenswürdigkeiten (12de dr. ald. 1898), Grieben’s Reisboeken: K. und Umgebung (23ste dr. Berl. 1902).