(„staartmannetjes”) in de grieksche sage diefachtige, langs de wegen op de reizigers loerende kabouters. Meestal werden zij met hun beiden zijnde genoemd en bij de Thermopylen, in Oechalië, Ephesus of op de Pithecusen gelocaliseerd en overal in verbinding gebracht met Heracles.
Ofschoon zij door hun moeder Theia voor deze gewaarschuwd waren, waagden zij (Olus en Eurybatus) zich toch ook aan hem, nadat zij de wapens van den slapenden held geroofd hadden. Deze greep hen en hing ze aan zijn knots over zijn schouders, maar liet hen om hun galgenhumor weder los. Uit Klein-Azië, waar diefachtige individuen van deze soort op de groote markten te vinden waren, werden zij naar Athene op het tooneel overgebracht als humoristische typen van doortrapt sluwe dieven, zooals de grieksche comoedie ze gaarne mocht.