(graaf) oostenrijksch geschiedvorscher en dichter, zoon van den in 1783 in den grafelijken stand verheven oostenrijkschen minister Joseph M. von Szekkely (geb. 1735, overl. 1810), geb. 3 Oct. 1786 te Pest, studeerde te Erlau in de philosophie, te Raab in de rechten, was korten tijd in staatsdienst werkzaam en wijdde zich vervolgens te Pest en Weenen, later te München uitsluitend aan de letteren. Wegens zijn benarde omstandigheden beroofde hij zich, tegelijk met zijn dochter Henriette, 31 Jan. 1855, door verdrinking van het leven.
Bijzondere vermelding verdienen onder zijn werken: de door hem met Köffinger bezorgde uitgave van den Koloczaer Codex alldeutscher Gedichte (Pest 1817), Auserlesene altdeutsche Gedichte, neudeutsch bearbeitet (Stuttgardt 1819), Gedichte (Weenen 1824),, de Magyarische Sagen, Märchen und Erzählungen (Brunn 1834) en verschillende vertalingen van hongaarsche gedichten. Zijn naam vestigde hij eigenlijk door zijn historische werken, waarvan de voornaamste zijn: de Geschichte der Magyaren (5 dln., Weenen 1828—31; 2de dr., Regensburg 1852—53), Das ungarische Urbarialsystem (Pest 1838) en zijn hoofdwerk, de Geschichte des österreichischen Kaiser staat es (5 dln., Hamburg 1834—50).