Gepubliceerd op 20-01-2021

Jacobus izaak doedes

betekenis & definitie

Nederl. godgeleerde, geb. te Langerak, 20 Nov. 1817, studeerde te Utrecht, promoveerde hier in 1841 tot doctor in de godgeleerdheid, werd in 1843 predikant te Hall bij Brammen, in 1847 te Rotterdam, en in 1859 hoogleeraar te Utrecht; hij overleed in ’t jaar 1898; hij was een der bekwaamste tegenstanders van de zg. Groningsche richting in de godgeleerdheid; behalve artikelen in tijdschriften (in de van 1845—56 door hem en J. J. van Oosterzee geredigeerde „Jaarboeken voor de wetenschappelijke theologie”, in „Ernst en Vrede”, iu „De Gids” van 1846—51. in de door hem geredigeerde „Godgeleerde Bibliotheek” 1897, 20ste jaargang, enz.) schreef hij: Verhandeling over de tekstcritiek van de schriften des Nieuwen Verbonds (in 1873 door Teyler’s Genootschap met goud bekroond), De Heidelberysc.he Catechismus in zijn eerste levensjaren (1867), Geschiedenis van de eerste uitgaven der schriften des Nieuwen Verbonds in de Nederl. taal (1872), Inleiding tot de leer van God (2dc druk 1880), Leer van God (1871), Encgclopedie der Christelijke theologie (2de druk, 1880), Handleiding hij het onderwijs in de bijbelsche geschiedenis (14de druk 1897), Verkorte handleiding etc. als tevoren (12de druk, 1900), De leer der zaligheid (leiddraad bij catechetisch onderwijs en onderzoek der Christelijke waarheid, 12de druk, Utr. 1898).

< >