een voorheen machtige Indianenstam van Noord-Amerika, behoorende tot de groote irokeesche taalfamilie; zij bewoonden in de 17de eeuw, toenmaals omstreeks 30.000 zielen sterk, een 6000 km.2 groote landstreek aan den oostoever van het naar hen benoemde Huronmeer. Hun eigenlijke naam was Wyandots, die van H. (wilde zwijnskoppen) ontvingen zij van de Franschen.
Ook vormden zij eigenlijk geen afzonderlijken stam, maar een vereeniging van een viertal stammen, waarbij later nog een vijfde kwam. De H. waren verdeeld in clans, die bestuurd werden door sachems, opperhoofden. In de laatste helft der 17de eeuw werden zij door een hongersnood en een oorlog met de aan hen verwante Irokeezen deels vernietigd, deels verstrooid. Eenigen werden door de Jezuïeten, die toen sinds een halve eeuw onder hen werkten, naar de omgeving van Quebee gevoerd, waar een klein aantal zich onvermengd staande heeft gehouden. Anderen vluchtten naar Wisconsin; in 1832 werd Kansas, in 1855 het Indianenterritorie hun tot woonplaats aangewezen.