Gepubliceerd op 18-03-2021

Het port van dagof weekbladen werd vast gesteld op ½ cent wegens dagof weekbladen, het gewicht van 25 grammen niet te boven gaande. het port van andere dagof weekbladen werd gesteld op één cent voor elk nommer of exemplaar met of zonder bijvoegsels

betekenis & definitie

Het port van monsters of stalen van koopwaren werd bepaald op 3 cent voor elke 40 grammen. Het postwisselrecht werd verminderd tot 5 cent voor elk bedrag van f 12.50 of gedeelte van f 12.50.

De gelegenheid tot invordering van quitantiën werd opengesteld tot een maximum bedrag van f 150.— tegen betaling van een recht van 10 cent voor elke tien gulden of gedeelte van tien gulden. Ook werden, met ingang van 1 Januari 1871, briefkaarten tegen een port van 2½ cent ingevoerd.

Bij Koninklijk besluit van 17 Februari 1870, Nlb. 13,. werd vastgesteld, dat de posten de telegraafdienst onder het beheer van één ambtenaar kunnen worden gebracht in plaatsen, waar de omvang der beide diensten dit toelaat.

Bij de instelling van een Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid in November 1877 werd de afdeeling Posterijen van het .Ministerie van Financiën overgebracht naar het Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Als hoofddirecteur der Posterijen, was toen met het beheer van die afdeeling belast de heer J. P. Hofstede, die in 1864 den heer Mr. J. Pols na diens overlijden was •opgevolgd.

Het Koninklijk besluit van 24 December 1878, No. 1, stelde de gelegenheid open aan vrouwen en meisjes om bij den dienst der Posterijen on Telegrafie te worden aangesteld.

Door de Wet van 1870 had het Postwezen een nieuw leven verkregen. Het verkeer nam zeer toe en vermeerderde met den dag.

In het belang van het spaarbankwezen werden de postkantoren in betrekking gesteld met 4e bijzondere spaarbanken om door tusschen.Icomst van den postdienst inlagen en terugbetalingen van spaarbankgelden in die banken mogelijk :te maken. Deze poging is evenwel mislukt. De Regeering diende daarom in 1879 een wetsvoorstel in tot het in het leven roepen van eene Rijkspostspaarbank. Dit heilzame instituut, ingesteld bij de Wet van 25 Mei 1880 (Stbl. No. 88) werkt ten bate vooral van de kleine lieden sedert 1 April 1881 met het meeste succes. In de thans 24 jaren van het bestaan der* Rijkspostspaarbank is het saldo tegoed van de inleggers reeds gestegen tot meer dan f 118.000.000, verdeeld over 1.112.619 inleggers.

Een tweede door het publiek zeer gewaardeerde gebeurtenis was het tot stand komen van de Wet van 21 Juni 1881 (Staatsblad No. 70) tot inrichting van een dienst ter verzending met de post van pakketten, een gewicht van 5 kg. niet te boven gaande, tegen het lage port van resp. 15, 20 en 25 cent per pakket tot een gewicht tot 1, boven 1 tot 3 en boven 3 tot 5 kg.

Het vervoer met de post van pakketten is thans tot ongeveer 6 millioen pakketten per jaar gestegen.

In 1873 werd besloten tot het vestigen van Rijksdepóts voor den verkoop van postzegels, briefkaarten en andere postformulieren.

Gezegelde briefomslagen werden in 1875 ingevoerd.

Met ingang van 1 Juli 1884 werd bij het aftreden van den Hoofddirecteur der Telegrafie, de Administratie der Telegrafie vereenigd met die der Pos tergen en de Hoofddirecteur der Posterijen, de heer J. P. Hofstede, met het beheer van de beide administratiën, Posterijen en Telegrafie, belast.

Na het overlijden van den Hoofddirecteur Hofstede, werd de vereenigde afdeeling Posterijen en Telegrafie bij Koninklijk besluit van 29 April 1892, No. 22, opgeheven, en ingesteld, met ingang van 1 Mei 1893, het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie. Dit Hoofdbestuur omvat de leiding van die takken van dienst in hunnen geheelen omvang, daaronder begrepen het onderhouden van briefwisseling met de vreemde Administratiën en het sluiten, onder hoogere goedkeuring, van verdragen en overeenkomsten, de Posterijen en Telegrafie betreffende, tenzij tot het sluiten daarvan langs den diplomatieken weg aanleiding bestaat.

Onder de bevelen van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid wordt het hoofdbestuur gevoerd door den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie, die belast is met de regeling en afdoening van alle zaken, voor zoover de beslissing daarvan niet bjj de Wet of bij Koninklijk besluit aan de Koningin of aan den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, of door dezen, bij ministerieels beschikking, aan zich is of wordt voorbehouden.

Tot Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie, belast met het Hoofdbestuur, werd, met ingang van 1 Mei 1893, benoemd de heer J. P. Havelaar. Bij diens benoeming tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal in September 1902 werd aan den heer Havelaar op zijn verzoek verlof verleend, onder ontheffing van de waarneming van zijn ambt.

Met ingang van 1 December van hetzelfde jaar werd met de waarneming van de betrekking van Directeur-Generaal, onder toekenning van den persoonlijken titel van Directeur Generaal der Posterijen en Telegrafie, belast de heer G. J. C. A. Pop.

Aan den heer Havelaar werd intusschen met ingang van 1 Mei 1905, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend.

Het personeel in dienst bij het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie telt thans 220 vaste ambtenaren en beambten. Ingevolge Kon. besluit van 29 April 1893, No. 22, is,' onder de bevelen van den Directeur-Generaal, bij het Hoofdbestuur, voor de behandeling van algemeene zaken den postdienst betreffende, werkzaam een Hoofdinspecteur der Posterijen.

Met het toezicht op de uitvoering van den dienst onder de orders van den DirecteurGeneraal zijn belast 10 Inspecteurs der Posterijen en Telegrafie, resp.. geplaatst te Amsterdam, Arnhem, ’s Gravenhage, Groningen, ’s Hertogenbosch, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg, Utrecht en Zwolle, en een Inspecteur der spoorwegpostkantoren te Utrecht.

Het personeel der Posterijen en Telegrafie, behalve dat aan het Hoofdbestuur verbonden, bestaat thans uit:

10 Inspecteurs der Posterijen en Telegrafie,
1 Inspecteur der Spoorweg-postkantoren,
10 Adjudant-Inspecteurs,
88 Directeuren van Postkantoren,
223 Directeuren van Post- en Telegraafkant.
1 Controleur-Magazijnmeester op de vervaardiging van postzegels en andere postformulieren,
5 Adjunct-Directeuren,
22 Hoofdcommiezen aan de Postkantoren,
2 Hoofdcommiezen aan de Post- en Telegr.kantoren,
319 Commiezen aan de Postkantoren,
91 Commiezen aan de Post- en Telegr.-kant.
39 Surnumerairs,
113 Klerken aan de Postkantoren,
510 Klerken aan de Post- en Telegraafkant.,
341 Adsistenten aan de Postkantoren,
37 Adsistenten aan de Post- en Telegr.-kant., 1008 Brievengaarders,
316 Conducteurs der brievenmalen,
325 Kantoorknechts,
64 Hoofdbestellers,
1819 Brievenbestellers,
1273 Brieven- en Telegrambestellers,
1872 Postboden.

Blijkens het jaarverslag, steeg het batig saldo van den Postdienst over 1903 tot ruim f 2.852.000.-.

Over 1903 bedroeg het aantal brieven in het binnenlandsch verkeer 86.248.282; het aantal brieven in het buitenl. verkeer 31.609.828; het aantal briefkaarten in het binnen- en buitenlandsch verkeer 70.846.283; het aantal gedrukte stukken en nieuwsbladen in het binnen- en buitenlandsch verkeer 200.010.140.

De Postwet van den 12 April 1850, zooals >zij was gewijzigd bij de wetten van 5 Juli 1855, 22 Juli 1870 en ten slotte bij de Wet van 12 April 1872, bleef van kracht tot 1 April 1892, te rekenen van welk tijdstip zij werd vervangen door de „Wet van den 15 April 1891 (Stbl. No. 87) tot regeling der brievenposterij.”

Bij deze Wet, in werking getreden op den 1 April 1892, werd o. m. een lager port ingevoerd voor brieven, besteld binnen den kring van het Post- of Hulpkantoor der Posterijen, waar zij ter post werden bezorgd, nl. van 3 cent voor een brief van een gewicht van niet meer dan 15 gram en van 5 cent voor een brief van 15 tot en met 200 gram. Het port van gedrukte stukken en nieuwsbladen werd mede verlaagd.

De Wet van den 15 April 1891 (Stbl. No. 87) tot regeling der brievenposterij en de daaruit gevolgde Koninklijke besluiten, reglementen en voorschriften vormen ook thans nog den grondslag voor de uitvoering van den postdienst in Nederland.

Met ingang van 1 Februari 1903 werden de kantoren der Posterijen, ingevolge art. 13 der „Ongevallenwet 1901”, aangewezen als kantoren voor den dienst der Rijksverzekeringsbank.

Omtrent de regelingen uit vorige tijden en de thans bestaande omtrent het postverkeer tusschen Nederland en het buitenland diene het. volgende:

Bij het optreden van de Nederlandsche Regeering in 1813 bestonden met opzicht tot het bedoelde postverkeer o.m. de regelingen, die door de Staten van Holland en West-Friesland in 1761 gesloten waren met de vorsten van Turn en Taxis, bezitters in erfleen en aankoop van een groot deel van het postvervoer in. Duitschland en in Zwitserland. Voorts was er eene conventie in 1775 door de genoemde staten met Pruisen gesloten. In andere provinciën, waar de posterijen nog in handen waren van particulieren, golden andere regelingen, zoodat eenheid ontbrak. Deze werd geleidelijk tot stand gebracht door het sluiten of vernieuwen van postverdragen met Bremen, Hamburg, Pruisen, Frankrijk, België, Engeland en met den vorst van Taxis. Ook werden verdragen gesloten met Denemarken, Hannover, Italië, Luxemburg, Spanje, Zweden en Zwitserland. In 1851 kwam. de Duitsch-Oostenrijksche postvereeniging tot stand, waarin de Postadministratie van Turn en Taxis zich oploste.

Op initiatief van de Vereenigde Staten van. Noord-Amerika, werd in 1863 te Parijs een congres gehouden tot vaststelling van beginselen in het internationaal postverkeer, welke beginselen over ’t algemeen in de toen gesloten contracten werden opgenomen. Hierdoor werd de grond gelegd voor de Algemeene Postvereeniging, welke in 1874 te Bern tot stand kwam en waarbij alle staten van Europa zoomede de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en Egypte zich bij verdrag van den 9October 1874 aansloten. In 1878 werden te Parijs verschillende bepalingen van het Berner verdrag herzien en uitgebreid, met ingang van den 1 April 1879.

Bij volgende congressen, resp. te Lissabon in 1881, te Weenen in 1891 en te Washington in 1897 gehouden, werden het bestaande Algemeene Postverdrag, het Verdrag wegens het vervoer van postpakketten in het internationaal verkeer en de verschillende overeenkomsten wegens aangeteekende stukken, postwissels, brieven en doosjes met aangegeven waarde en verrekening, invordering van gelden op quitantiën, abonnement op dag- en weekbladen en periodieken herzien, gewijzigd of aangevuld.

De verdragen en overeenkomsten, waarnaar de landen der Algemeene Postvereeniging zich thans in hunne onderlinge verhouding hebben te gedragen, zijn gesloten te Washington den 15 Juni 1897.

Behalve Abyssinië, Afghanistan, Arabië, Ashantië, Beloedsjistan, Britsch Centraal-Afrika, China met uitzondering van enkele kantoren, Johore (Achter-Indië), Ladakh (Tibet), een gedeelte van Marokko, Noord-Nigerië, Rhodesia, met uitzondering van Zuid-Rhodesia, Tripoli (behalve de kantoren Bengasi en Tripoli) en de Banks, Gilbert, Nieuwe Hebriden, Salomons, Santa Cruz en Tonga eilanden, zijn alle Staten der Wereld tot de Algemeene Postvereeniging toegetreden.

Het port der brieven en andere stukken uit Nederland naar alle tot de Vereeniging toegetreden Staten, met uitzondering van België en Duitschland, bedraagt:



Voor brieven:
gefrankeerd 12½ cent, ongefrankeerd 25 cent, voor elk gewicht van 15 _gram of gedeelte van 15 gram.

Voor briefkaarten: gefrankeerd enkele 5 cent, ^dubbele (met betaald antwoord) 10 cent, ongeirankeerd 10 cent per kaart.

Voor gedrukte stukken: 2½ cent voor elk .cent voor elk gewicht van 50 gram of gedeelte van 15 gram.

Voor papieren en bescheiden: 12½ cent voor een gewicht van niet meer dan 250 gram en voorts voor elk gewicht van 50 gram of gedeelte van 50 gram 21/2 cent meer.

Voor monsters of stalen van koopwaren: 5 cent voor een gewicht van niet meer dan 100 gram en voorts voor elk gewicht van 50 gram of gedeelte van 50 gram 2½ cent meer.

In het verkeer met België en Duitschland tusschen twee plaatsen, welke op geen grooter afstand dan 30 km. van elkander verwijderd .zijn, bedraagt het port per brief voor elk gewicht van 15 gram of gedeelte van 15 gram, .gefrankeerd 5 cent en ongefrankeerd 10 cent.

In het verkeer met België overigens: Brieven gefrankeerd 10 cent, ongefrankeerd 20 cent, nieuwsbladen 1 cent voor een gewicht van niet meer dan 40 gram, 272 cent voor een gewicht van 40 tot en met 100 gram en Toorts voor elk gewicht van 100 gram of gedeelte van 100 gram 21/2 cent meer.

Voor andere gedrukte stukken 1 cent, voor een gewicht van 15 gram, 2½ cent voor een gewicht van 15 tot 50 gram en voorts voor elke 50 gram of gedeelte van 50 gram, 2½ cent meer.

Het port voor de landen of Staten, niet tot de Algemeene Postvereeniging toegetreden, bedraagt: 20 cent voor een gefrankeerden brief en 40 cent voor een ongefrankeerden brief per 15 gram.

Voor een briefkaart 7½ cent.

Voor gedrukte stukken 5 cent per 50 gram.

Voor papieren en bescheiden 20 cent voor een gewicht tot 200 gram, voorts voor elk gewicht van 50 gram of gedeelte van 50 gram, 5 cent meer.

< >