Gepubliceerd op 17-02-2021

Gulden

betekenis & definitie

standaardmunt van het nederlandsche muntstelsel, zilverstuk van 99/20 gram fijn zilver, en met een courantwaarde van 100 cent. De G. was oorspronkelijk, gelijk de naam aanduidt, een gouden munt, die in het latijn florenus heette, en later, toen er zilveren guldens geslagen werden, van dezen als goudgulden onderscheiden werd.

De eerste floreni (tiorini d’oro) werden in 1252 te Florence gemunt, aan de eene zijde met het beeld van Johannes den Doop er, aan de ander e met een lelie met het opschrift Florentia. Van dit opschrift of van de bloem (lat. flos) stamt waarschijnlijk de naam Florenus af, waarvan men zich bij het gewone verkortingsteeken f. bedient. Daar deze florentijnsche munt door den handel zeer verbreid en wegens haar goed gehalte zeer gewild was, werd zij door vele regenten met kleine onderscheidingsteekens in denzelfden vorm en gehalte geslagen. Vooral de Rijnsche keurvorsten sloegen zulke goudguldens (rijnsche G.), van welke 8 op één ons, 64 op een mark gingen. Het gehalte verminderde echter van lieverlede, totdat Ferdinand I bij de algemeene rijks-muntverordening vaststelde, dat 72 goudguldens één fijn mark goud van I8V2 karaat moesten bevatten. Men sloeg ook stukken van 4, 2, 1]2 en 1/4 goudguldens.

Sedert de 17de eeuw werd de goudgulden allengs door de dukaten verdrongen. De zilveren G. werd in het midden der 17de eeuw geslagen en vond onder groote verscheidenheid in waarde in vele landen van Duitschland, in Zwitserland, de Nederlanden en Polen ingang. In 1748 werd in Oostenrijk de 20-guldenvoet ingevoerd, die in 1753, toen Beieren door een conventie dien had aangenomen, de conventievoet (Confentionsfuss) genoemd en in vele duitsche landen overgenomen werd. Van zulke conventie-, keizers- of rijksguldens gingen er 20 op één mark fijn zilver, en het stuk bevatte 21 zilvergroschen (V10 thaler van den 14-thalervoet). Weldra •echter nam Beieren den 24-guldenvoet aan, welk voorbeeld geheel Zuid-Duitschland volgde; de naar dezen voet geslagen stukken noemde men rijnlandsche G. van 60 kreuzers. Toen de waarde van den sterk in omloop zijnden kroondaalder (216/25 zulke guldens) eenigszins steeg (28/7 guldens), nam de waarde van dien G. iets af, waardoor in 1837 in Beieren, Württemberg, Baden, Hessen-Darmstadt en eenige kleinere staten de 241/2-guldenvoet werd aangenomen, waardoor de G. de waarde kreeg van 17 groschen 2 penningen.

De nieuwe oostenrijksche G., omtrent dienzelfden tijd geslagen, die in 100 nieuwe kreuzers verdeeld wordt, staat tot de stukken van den 20-guldenvoet als 21 : 20, zoodat 100 oude G. gelijk -aan 105 nieuwe G. zijn. De tegenwoordige nederlandsche G. ontstond uit den halven leeuwendaalder; in 1606 kwam er een ordonnantie of plakaat op denzelven en in 1816 de wet nopens hst nederl. muntstessl in het licht. De nederl. G. heeft de waarde van 17 zilvergroschen, 59V2 zuid-duitsche en 85 oostenr. kreuzers. De poolsche G. (Zlot), die in 30 groszy verdeeld werd, had de waarde van omstreeks 29 centen. Sedert 1841 zijn in Polen bij de wet de russische roebels in koers gebracht.