(gr., Hermes de driemaal grootste, d. i. de allergrootste), grieksche benaming voor den maangod der oude Egyptenaren, Tehute of Thoth. Op het einde der oudheid verstaat men onder den naam H. den egyptischen god van het schrift en de geleerdheid.
Naderhand werd onderscheid gemaakt tusschen een eersten Thoth, de verpersoonlijking van het goddelijk verstand, en een jongeren, de incarnatie daarvan op aarde, den stichter van alle beschaving, wien de menschheid het schrift, den eeredienst, de wetenschappen en kunsten te danken heeft. Daar H. derhalve als wijze en wetgever doorging, kwam men er naderhand toe verschillende mythische personen van dien naam aan te nemen. Tijdens zijn werkzaamheid op aarde heeft Thoth naar de meening der oude Egyptenaren de hoofdpunten zijner wijsheid neergelegd in verschillende boeken, welke men van de oudste tijden af als goddelijke heeft overgeleverd. Volgens Clemens van Alexandrië beliep het aantal der aan H. toegeschreven werken 42, welke een volledige egyptische encyclopedie vormden en zoowel den godsdienst (wetgeving, zedenleer, liturgie, voorschriften voor den eeredienst, hymnen) als de wetenschappen en kunsten (hiëroglyphiek, geometrie, astronomie, geneeskunde) behandelden. De onderstelling, dat een dezer hermetische boeken in den naar Georg Ebers genoemden egyptischen papyrus, een medisch verzamelwerk, bewaard zou zijn gebleven, is onhoudbaar. De hermetische boeken waren over ’t algemeen mystiek getint en van magisch bijwerk voorzien.
Dergelijke eigenaardigheden vertoont ook een apocriefe literatuur, welke, na het verdwijnen van de kennis der hiëroglyphen, uit de wrijving van grieksche, joodsche en egyptische ideeën te Alexandrië ontstond en waaruit, onder den naam van H., een aantal philosophische verhandelingen deels in het grieksch, deels in het latijn en het arabisch, bewaard is gebleven. Deze hermetische geschriften zijn meestal samenspraken tusschen H. en zijn z.g. zoon Tat of zijn leerling Asklepios (Esculaap), andere zijn tot koning Ammon gericht. Zij behooren niet thuis in ’t oude, maar in het sterk gehelleniseerde Egypte, waar de christelijke wereldbeschouwing reeds eenigen ingang gevonden had. Ze zijn de laatste gedenkstukken van het heidendom. De tekst in het grieksch en latijn is zeer gebrekkig overgeleverd, voor een gedeelte slechts in fragmenten bij Stobaeus, Cyrillus, Suidas en Lactantius. De voornaamste van deze geschriften zijn uitgegeven door Parthey (Hermetis Trismegisti Poëmander, Berlijn 1854), die den titel ontleende aan het eerste tractaat daaruit.
Een oudere uitgave is die van Patrizzi (Nova de universis philosophia, Venetië 1593). De Poëmander is reeds vertaald door Lindemann (Berlijn 1781); het grootste aantal stukken vindt men in de fransche vertaling van L. Ménard (Hennes Trismégiste, Parijs 1866, 2de dr. 1868). Waarschijnlijk behoort het meerendeel dezer geschriften thuis in de 2de eeuw onzer jaartelling; de definities van Asklepios zijn niet ouder dan de tijd van keizer Constantijn. Van schrijver of schrijvers is niets bekend; de alleen in ’t latijn bewaard gebleven Asklepios is ten onrechte aan Apuleius toegeschreven. Den omvang en de algemeene verspreiding dezer literatuur kan men het best opmaken uit de bemerking van Iamblichus, volgens wien er wel 20.000 hermetische boeken waren.
Hun invloed duurde tot in de middeleeuwen en men gaf algemeen voor, dat deze mystieke wijsheid uit oude tijden was overgeleverd door de hermetische keten. Vooral schijnt zij onder de Arabieren beoefend te zijn, die aan Trismegistus een onnoemelijk aantal werken toeschrijven. Enkele van deze boeken zijn nog bewaard gebleven; een theosophiseh-ascetische verhandeling van een christen schrijver, „Aan de menschelijke ziel” getiteld, is uitgegeven door Fleischer (Leipz. 1870) en met vertaling door Bardenhewer (Bonn 1873). Tegen het eind der middeleeuwen kwam deze richting wederom in eere; de hermetische geneeskunde van Paracelsus staat onder haar invloed; eveneens de hermetische vrijmetselarij; dwepers worden gewoonweg hermetici genoemd. Alle geheimen der magie werden tot op H. teruggebracht; hij kon, zooals men zeide, door tooverspiegels schatten en andere voorwerpen ontoegankelijk maken; vandaar dat nog tegenwoordig de benaming hermetisch gebruikt wordt voor een sluiting, die zoo volkomen is, dat ze zelfs geen lucht doorlaat.H. wordt, als maangod (Thoth) der oude Egyptenaren, voorgesteld als Ibis (zie ald.) of met den Ibiskop. Als maangod is Thoth tevens de god van den tijd en van tijdruimten, wijl deze zich regelen naar den loop der maan, vervolgens is hij de „meter” (de metende), de god der maat. Hij vertegenwoordigt bovendien de regelmatige inrichting der wereld, hij is de daarin huizende geest van orde en regelmaat. Zoo wordt hij de vertegenwoordiger van den geest in 't algemeen, en meer in ’t bijzonder de schutspatroon van alle aardsche wetten en bepalingen. Tevens is hij, zooals wij boven zagen, de god van het verstand en van wat daarmede in verband staat. Eindelijk heeft hij ook een beteekenis welke in verband staat met den dood: hij is het, die de zielen der afgestorvenen „rechtvaardigt”, d. i. onderzoekt of zij rechtvaardig en vroom geleefd hebben, en hun, indien zijn oordeel gunstig is, de vereeniging met de zonnegoden toestaat. Toen de Grieken de godheid Thoth leerden kennen, vereenzelvigden zij hem met hunnen Hermes (Mercurius) en gaven hem den bijnaam Trismegistos. Vergel. Pietschmann, Hermes Trismegistos (Leipz. 1875).