Gepubliceerd op 17-02-2021

Hennep

betekenis & definitie

Cannabis sativa, een tot de fam. der Urticaceeën (zie ald.) behoorende tweehuizige plant met rechtopstaanden kortbehaarden stengel en gesteelde, handvormig samengestelde, tegenovergestelde, narcotisch riekende bladen; de mannelijke bloemen hebben een 5-bladig bloemdek en 5 meeldraden en staan in pluimen aan het eind der takken, terwijl de vrouwelijke bloemen okselstandige, aarvormige kluwens vormen en een bovenstandig vruchtbeginsel bezitten, dat 2 staartvormige stempels draagt. Men kent slechts deze eene soort.

Zij wordt 1—4 meter hoog. Haar vaderland is zuidelijk Azië, doch zij wordt reeds sedert de oudste tijden ook in Europa verbouwd. Het aantal der kultuurverscheidenheden is vrij groot. De hennep verlangt een krachtigen, rijkelijk bemesten bodem. De mannelijke planten (zomerhennep, stuifhennep) worden grooter dan de vrouwelijke (winterhennep, zaadhennep); ook zijn eerstgenoemde 4—6 weken vroeger rijp (midden Augustus) en moeten na het uitstorten van het stuifmeel uitgetrokken worden, daar anders de vezel te grof wordt. De zaadhennep wordt meest afgesneden, met den sikkel.

Tot aan het zwartworden en afvallen der bloemen blijft de H. op het open veld liggen en wordt dan nagenoeg op dezelfde wijze als vlas (zie ald.) verder bewerkt. Men rekent op een oogst van 400—1200 kilogram H. en 10—20 hectoliter zaad per hectare grond.De bastvezels van de hennepplant, welke op dezelfde wijze als die der vlasplant verkregen en gezuiverd worden, gelijken veel op de vlasvezels, zijn echter grover en worden derhalve slechts voor grove artikelen, zooals touwen en paklinnen, gebezigd. De kuituur van den H. zetelt voornamelijk in Polen en Rusland. De kwaliteit van den H. is zeer verschillend. Goede H., behoorlijk gezuiverd, moet zacht op het gevoel zijn en uit even lange vezels bestaan. Hij komt in verschillende kleuren voor, men geeft de voorkeur aan den parelkleurige en den zilvergrijze boven den groenachtige, en aan dezen weder boven den gele en donkergekleurde. Zijn reuk moet eigenaardig en sterk zijn, niet zoetig of rottend.

Nieuwe H. verkiest men boven oude, omdat hij minder afval geeft. Bij het bewaren van H. is er vooral op te letten dat de balen niet broeien, daar niet alleen de stof daardoor lijdt, maar er ook gevaar van brand is door de zelfontbranding van gepakte H. Bij het bespeuren van de minste warmte moeten de balen geopend en de H. uitgespreid worden. Het bewaren moet steeds geschieden op droge, luchtige plaatsen. De meeste en voortreffelijkste H. leveren Rusland en Oost-Pruisen, de zuiverste en langste soort heet reinhennep, daarop volgen middel- en halfreinhennep. Bij de pruisische soorten, die van Dantzig uit verscheept worden, onderscheidt men reinhennep, snithennep en schusterhennep. De pashennep is zeer ruw en slecht gebraakt.

Het hoogst staat de z.g. italiaansche H., die bij Triëst verbouwd wordt, aangeschreven. Hij is zeer lang, sterk en van zilverwitte kleur. De jaarlijksche hennep-productie bedraagt in de hoofdlanden voor dit gewas: Italië 50 millioen kilogr., Duitschland, Frankrijk en Noord-Amerika elk 70 mill. kg., Rusland 150 mill. kg., Oostenrijk-Hongarije 87 mill. kg. De vruchten leveren hennepolie (zie ald.) en worden ook als vogelvoer gebruikt, terwijl zij in Rusland en Azië hier en daar ook als voedsel strekken voor den mensch, hoewel zij, gelijk de geheele plant, narcotische eigenschappen bezitten (zie Indische hennep). De hennepvezels worden evenals het vlas in water geroot, gedroogd, gebraakt en gezwingeld en met de hand of machinaal tot garen versponnen. H. wordt op dezelfde wijze bewerkt als vlas, maar geeft nimmer een zoo fijnen draad als dit laatste.

Nadat het garen gesponnen is wordt het gehaspeld, dan in aschloog gekookt en gewasschen. De hennepgarens zijn de grondstof van verschillende weefsels.

< >