(gr.) werk over godsdienstige onderwerpen; in meer gebruikten zin: de wetenschap betreffende het verhalen van de levens der heiligen, levensbeschrijving der heiligen. Bronnen voor de levens der heiligen zijn: 1. de oude verhalen, bekend onder den naam van „Handelingen der martelaren”, Acta martyrum; 2. de liturgische naamlijsten der heiligen, bewaard in de diptycha (zie ald.) der verschillende kathedrale kerken (in deze beteekenis zijn diptycha de lijsten der dooden, voor wie gebeden werd), de mart grol opia (zie ald., martelaarsboeken) der westersche en de menologia (zie ald.) der oostersche kerk; 3. de biographieën, geschreven door ooggetuigen of door tijdgenooten; 4. sedert de 13de eeuw de acten van het onderzoek bij canonisaties (heiligverklaringen) en de canonisatie-bullen.
Deze documenten hebben niet alle dezelfde waarde; er zijn er, wier gezag boven alle verdenking verheven is, maar daarentegen zijn enkele van twijfelachtige authenticiteit en vele hebben een nieuwe behandeling ondergaan; het is de, dikwijls uiterst teere, taak der critiek, deze verschillende bestanddeelen te ontleden. Het eerst is zulks beproefd door Baronius (zie ald.) in zijn herziening van het „groot roomsch martelaarsboek”, het Martyrologium Romanum (Rome 1586). In de 17de eeuw werden op dit gebied door fransche geleerden verschillende, van groote kennis en strenge critiek getuigende werken tot stand gebracht; zoo gaf dom Ruinart den latijnschen tekst uit van de „authentieke handelingen der martelaren”; dom Mabillon de „handelingen «der heiligen van de orde der Benedictijnen”; Le Nain de Tillemont de Mémoires pour servir ä VHistoire de VEglise. Het meest omvattende en met de uiterste behoedzaamheid behandelde werk op het gebied der H. zijn wel de Acta Sanctorum, door den jezuiet Roswey in 1643 begonnen, door Bolland (zie ald.) en sedert meer dan drie eeuwen door de Bollandisten voortgezet; het is een volledige verzameling van alle oorspronkelijke gedenkstukken der katholieke H.; dit reuzenwerk is nog niet voltooid en beslaat reeds meer dan zestig deelen. Onmisbaar voor de kerkgeschiedenis, is de H. ook menigmaal van groot nut voor de ongewijde geschiedenis, daar de authentieke bescheiden, welke zij bewaard heeft, dikwijls van dienst zijn geweest om de verhalen der kroniekschrijvers te controleeren en niet zelden om deze aan te vullen; zoo zouden b.v. zonder het boek van den monnik André over de ,,mirakelen van den h. Benedictus” de bijzonderheden van de regeeringen der fransche koningen Robert en Hendrik I nagenoeg onbekend zijn.
Zelfs die hagiografen, die de werken van hun voorgangers hebben omgewerkt, hebben toch nog voor het nageslacht een schat van wetenswaardigheden bewaard omtrent het inwendige leven der kerk, bijzonder in de middeneeuwen. De beroemdste grieksche hagiografen zijn: de h. Athanasius, Eusebius, Heraclides en Palladius van Galatië, in de 4de eeuw; en Simeon Metaphrastes in de 12de eeuw. Het aantal latijnsche hagiografen is aanzienlijk; bijzondere vermelding verdienen de h. Hieronymus en Rufinus van Aquilea in de 4de eeuw, Gregorius van Tours en de h. Gregorius de Groote in de 6de en 7de, Hincmar in de 9de, en in de 13de eeuw de schrijver der befaamde ,,Gulden legende” van Jacobus de Voragine.