guttaperka, getah pertja, Gutta Tuban, Gummi Gettania, gettaniagom (van het maleisch getah, gom, en pertja, stukken), het ingedroogde melksap van boomen uit de familie der Sapotaceeën, voornamelijk van soorten van de geslachten Palaquium (Dichopsis), Payena en verder van Bassia palida en Isonandra pulchra, welke nog groeien of gegroeid hebben op Singapore, Sumatra, Java, Borneo, Banka en eenige kleinere eilanden van den Indischen archipel, in Cochinchina, Kambodsja, Hindostan, Amerika en Afrika. De G. wordt ingezameld door de boomen die haar bevatten te vellen; hierdoor gaat echter behalve de moederplant zelf ook veel melksap verloren en meer en meer bepaalt men zich tot het maken van insnijdingen.
Het opgezamelde sap laat men indrogen en maakt het vervolgens in warm water week, waarna men het tot brooden van 3—4 kilogr. of stukken van 12 kilogr. samenkneedt. De ruwe G. wordt in den handel gebracht als een droge, roodachtig gemarmerde massa, die eenigszins gelijkt op snippers leer die tot een bal zijn vereenigd; zij bevat vele onzuiverheden, als zand, stukjes boomschors enz. en moet, alvorens te kunnen worden verwerkt, gezuiverd worden; dit doet men door de stukken in dunne spaanders te snijden en deze uit te wasschen, eerst met koud en vervolgens met warm water; daarop wordt zij door verhitting tot 110° week gemaakt en eindelijk tusschen rollen en persen weer samengeperst. De gezuiverde massa heeft een bruine kleur; dikke stukken zijn ondoorzichtig, dunne plaatjes hoornachtig doorschijnend. Bij hooge temperatuur is de G. leerachtig taai, zeer stijf, weinig veerkrachtig en weinig rekbaar; het soortelijk gewicht bedraagt 0.979. Bij een temperatuur van 50° C. wordt de G. week, bij 55—60° kan zij gemakkelijk gekneed, gevormd, geperst en tot de dunste platen uitgeplet worden. De G. is onoplosbaar in water, wijngeest, verdunde zuren en alkalische oplossingen; door verwarmde terpentijnolie, zwavelkoolstof, chloroform, steenkolenteerolie en caoutehouGolie wordt zij ‘ tot een taaie vloeistof opgelost.
Ether en etherische oliën doen G. opzwellen en vormen daarmede een taaie, deegachtige massa. In gedroogden toestand is de G. een zeer goede isolator voor de electriciteit. Van de eigenschap van de G., dat stukken van die stof zich bij verwarming aan elkander hechten, maakt men gebruik tot vervaardiging van talrijke voorwerpen. De G. dient dan ter vervanging van leder, bordpapier, papier-maché, hout, papier, metaal enz., en zulks bij het vervaardigen van allerlei artikelen, die aan water, alcohol, loogen, zuren en dergelijke stoffen weerstand moeten bieden, doch aan geen hooge temperatuur blootgesteld worden. Het bewerken van G. geschiedt niet, evenals bij het caoutchouc, met behulp van water, maar onder den invloed van verwarming en zulks in een kneedmachine, die op een soortgelijke wijze is ingericht als die, welke bij het zuiveren van het caoutchouc wordt gebruikt. Zoodra de G. op deze wijze in een deeg veranderd is. kan men daaraan elke verlangde gedaante geven.
Men vervaardigt er platen van, die tot aan 3 centim. dik zijn, zoowel als dunne bladen ter dikte van papier; dit geschiedt op een soortgelijke wijze als het bewerken van ijzer, waarvan men blik vervaardigt, n.l. door een stuk gezuiverde G. tusschen holle, ijzeren, met stoom verhitte walsen uit te pletten. Het vervaardigen van buizen van verwarmde G. berust op hetzelfde beginsel, als het vormen van geperste looden buizen, van buizen uit natte klei, van maccaroni uit meeldeeg en van potloodstiften uit een deegachtig mengsel van graphiet en gomwater. Zeer verschillende voorwerpen kunnen vervaardigd worden door de week gemaakte G. in bevochtigde vormen van hout, metaal enz. te persen; op deze wijze kan men b.v. een afdruk verkrijgen van een houtgravure, die langs galvanoplastischen weg vermenigvuldigd moet worden. Een groot aantal andere voorwerpen kunnen van G.-platen worden gemaakt, door deze op een behoorlijke wijze stuk te knippen en de stukken daarna bij een temperatuur van 50—70° over een kern of een model te persen. In verwarmden toestand kunnen de stukken G. zonder eenig bindmiddel aaneengevoegd worden, door ze eenvoudig tegen elkander aan te drukken. Als die aaneenvoegingen slechts op enkele plaatsen voorkomen, is het voldoende de randen, die men vereenigen moet, met een strijkijzer of met een gasvlam week te maken.
Als de G. met leder of dergelijke stoffen verbonden moet worden, is een oplossing van G. in benzine het doelmatigst bindmiddel. Van de tallooze voorwerpen, die met meer of minder goed gevolg van G. vervaardigd worden, zijn o. a. de volgenden van belang: daar de G. in vochtige lucht, waarin het leder hard wordt, en onder den invloed van scheikundig werkende middelen, zooals zuren en loogen, geen veranderingen ondergaat, is zij bijzonder goed geschikt voor het vervaardigen van riemen zonder einde, die tot het overbrengen van beweging dienen, verder voor buizen van waterleidingen, pompen, slangen, zuigeromkleedingen, schoenzolen enz.; vele chirurgische instrumenten, als sonden, bougies, katheders, enz., worden van G. gemaakt; door de G. te vormen, te stempelen, te gieten, te drijven enz. vervaardigt men . er ook allerlei bouwkundige versieringen, als kornissen, lijsten enz., alsmede raamwerk, heften, gevesten, knoppen, koffers, matrijzen voor de galvanoplastiek enz. van. De G. verliest soms na verloop van jaren, waarschijnlijk door oxydatie, haar buigzaamheid zoozeer, dat men haar tot poeder kan wrijven. De G. kan ook gevulcaniseerd en verhoornd worden, hetgeen geschiedt op gelijke wijze als bij het caoutchouc (zie ald.); in den regel wordt zij echter in onveranderden toestand verwerkt.De G. schijnt volgens de tot dusver op dit punt gedane onderzoekingen een mengsel te zijn van drie lichamen, waaraan men de namen gutta, alban en fluavil heeft gegeven; de gutta, een evenals caoutchouc samengestelde stof (C10 H16)v, vormt steeds de hoofdmassa, en de beide andere lichamen schijnen door oxydatie uit de gutta te ontstaan; verder bevat de G. tal van kleurstoffen. De beste soort, de roode G. van den handel, is afkomstig van Palaquium oblongifolium B u r c k. De waarde van de G. bedraagt al naar de kwaliteit f 3.50 tot f 16 per kilogr.
De schotsche arts William Montgomery was de eerste die de G. in Europa bekend maakte, in 1843; toen men hier de belangrijke eigenschappen dezer stof leerde kennen, nam de na vraag sterk toe; in 1844 werd uit Singapore uitgevoerd ongeveer 100 kilogr., in 1848 reeds 720.000 kilogr. In Nederl.-Indië zijn door den roofbouw millioenen G.-boomen vernietigd en eerst in den laatsten tijd is men begonnen de kultuur van nieuwe boomen te bevorderen.