Gepubliceerd op 17-02-2021

Goudkust

betekenis & definitie

Gold Coast, engelsche kroonkolonie in West-Afrika, tusschen de Ivoorkust en de Slavenkust, strekt zich uit van de Tando-lagune in het westen tot Lome in het zuiden; de kolonie beslaat een oppervlakte van 100.000 km.2, en met de onderhoorige achterlanden (n.l. de landschappen Adansi, Ashanti, de Noorder-territories van de Goudkust en het vermoedelijke aandeel van Groot-Britannië aan het tot 1899 neutrale gebied tusschen G. en Togoland) van 187.000 km.2 (zie ook het artikel Guinea).

De vlakke, 560 km. lange kustlijn wordt op vele plaatsen door rotsige kapen, voorgebergten en voorsprongen onderbroken, als b.v. door kaap Driepunt (Three Points), een 600 meter hooge berggroep van graniet, dioriet en zandsteen. De bergmassa van Akuapem, die aan gene zijde van de Volta in Togoland in de Fetisjbergen (Agome- en Apossogebergte) haar voortzetting heeft, zendt als uitlooper naar het n.w. het gebergte van Okwawu uit, dat een 660 m. hooge hoogvlakte omsluit. Dit gebergte daalt terrasgewijs naar de kust af en begeeft zich westwaarts naar het lager gelegen Ashanti, hetwelk het in het z. met de houtrijke Adansibergen omgeeft. Het inwendige van G. is alzoo in het w. een golvend berg- en heuvelland, met geïsoleerde toppen, in het o. een terraslandschap, bezet met samenhangende bergketens. Onder de rivieren moeten vermeld: de Ankobra, die in het goudland Wasaw ontspringt, daarvan de belangrijkste waterweg is en bij Axim uitmondt; de Boesoem Pra, die 160 km. stroomopwaarts voor barken bevaarbaar is, de Volta (zie ald.) en de Todsji, die zich ontlast in de lagune van Quitta, welke, 400 km.2 groot, een menigte dichtbevolkte eilanden bevat.

Het klimaat is voor Europeanen minder ongezond dan dat van Senegambië; weinigen zijn evenwel tegen een verblijf van eenigen duur bestand. De regentijd duurt van April tot Augustus en van Oct. tot einde Dec. De regenhoeveelheid is aan de kust gering (in Elmina 782, te Akra 700, te Christiansborg 575, in het duitsche Lome 693 millimeter per jaar). De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt aan de kust 26.7° C.; Aug. is de koelste, April de warmste maand. Het bergachtig binnenland heeft een lagere temperatuur en bevat dichte, uitgestrekte wouden, die het verkeer zeer bemoeilijken. In het n. beginnen de savannen met jaagbare dieren, als olifanten, buffels, gazellen en wilde zwijnen.

De wouden bestaan uit gummiboomen, palmen van allerlei soort en uit reuzenboomen van 60 meter hoogte, karkum geheeten; ook worden hier de boterboom en de kolavrucht gevonden. Op de bebouwde gronden gedijen koffie, cacao, tabak en katoen.

De bevolking der kolonie (uitgenomen het schutsgebied), in 1895 op 1½ millioen zielen geschat, bestaat uit twee hoofdgroepen: de Akra of Ga en de Odsji; de eersten zijn gevestigd in de bergstreken en laaglanden aan de Volta en gaan in menigte naar de westafrikaansche havenplaatsen (als matrozen, tolken, handwerkslieden enz.); de Odsji bewonen onder de namen Fanti, Dankira, Wasaw, Ashanti, Asen en Akem de naar hen benoemde landschappen; zij zijn krachtig van lichaamsbouw, sterk gespierd, zeer intelligent; het zijn naar gelang van de gelegenheid landbouwers, veehoeders, handwerkslieden of kooplui; zij leven onderling in felle vijandschap.

De kolonie is verdeeld in 16 provinciën. De belangrijkste punten zijn (van w. naar o.): Ahanta (zie ald.), Dixcove, Wasaw (het goudland, met 1866—1880 een jaarlijksche productie van ongeveer 2 millioen gulden, ook rijk aan zilver, koper en ijzer), Elmina (zie ald.), Tsjama, Fanti met Cape-Coast-Castle (zie ald.), Akem met de volkrijke stad Nfuaem aan de Berem, Akra met de hoofdstad der kolonie, Accra of Akra (zie ald.), die uit drie deelen bestaat: Jamestown, Ushertown en de vesting Christiansborg; Akuapem, het bergland, met de hoofdstad Akropong (3500 inw., een sanatorium) en met het Bazeler zendingsstation Aburi (6000 inw.); Brong, het land der palmen en caoutchoucboomen aan den rechteroever der Volta, met de belangrijke handelsplaats Kpong, en eindelijk Awuna met de vesting Quitta. Ashanti is sinds 1896 een britsch protectoraat, en staat onder een te Koemassi gevestigden resident. De Noorderterritories (benoorden Ashanti) staan sinds 1897 als een afzonderlijk district onder een commissioner. Banjaoe (met Solaga) en Dagomba zijn sinds het duitsch-engelsch verdrag van 14 Nov. 1899 eveneens engelsch. De grens van de kolonie met Duitsch Togoland wordt ten eerste gevormd door de Dakarivier tot aan het punt waar zij den 9den noorderbreedtegraad snijdt, en verloopt verder noordelijk zoo, dat Gambaga en het landschap Mamprusi engelsch, Jendi en het landschap Chakosi duitsch zijn; overigens is een gemengde commissie bezig de grens nauwkeuriger te regelen.

De G. is sinds 1874 kroonkolonie. Aan het hoofd staat een gouverneur, bijgestaan door een benoemden wetgevenden en uitvoerenden raad van ambtenaren en kooplieden. De inkomsten bedroegen, met inbegrip van de staatssubsidie (parliamentary grant) voor de Noorder-territories, in 1900: 515.657 pond sterling. Bodemkultuur, industrie en handel nemen van jaar tot jaar toe. Totaal scheepvaartverkeer in 1899: 1.250.410 registerton. De hoofdproducten des lands zijn caoutchouc (1900: 328.156 pond sterling) en palmolie, verder stofgoud, hout en kolanoten.

De invoer bedroeg 1900: 1.294.963, de uitvoer: 885.446 pond sterling. De lengte der telegraphen bedroeg 1899 meer dan 1100 km., het getal der telegrammen 128.026. Een spoorweg tusschen Sekondi en Tarkwa is in aanbouw (1903). In een 125-tal scholen ontvangen ongeveer 9000 kinderen lager onderwijs.

Reeds vroeg vestigden zich Europeanen aan de G., die in 1470 door den portugees Santarem ontdekt werd. Diego d’Asambuja, in 1481 hier met 700 man geland, bouwde het fort St. George. De Nederlanders kregen later vasten voet in Mori, ten oosten van CapeCoast-Castle, en op andere punten, en verjoegen in 1637 de Portugeezen. Ook de engelschen verschenen vroeg in deze streken en legden hier meerdere sterkten aan, die in 1667 echter op Cape-Coast-Castle na, door de Nederlanders werden genomen, waarop zich in 1672 in Engeland de Koninklijke Afrikaansche Compagnie vormde, die zich binnen weinig tijds een sterke positie in dit deel van Guinea wist te verschaffen, terwijl zich op de nog niet bezette punten nog deensche avonturiers nestelden. Genoemde Compagnie bouwde ot versterkte Dixcove, Sekondi, Anomabo, Winnebah (Simpah), Accra en Cape-Coast-Castle, alle gelegen in de nabijheid van nederl. of deensche sterkten en nederzettingen.

In 1752 vormde zich een nieuwe Afrikaansche Compagnie van kooplieden. Omstreeks denzelfden tijd veroverden de Fanti het land der Efutu en werden bondgenooten der Britten; de Nederlanders verbonden zich daarop met de Ashanties, die in 1807 het land der Fanti binnenvielen en veroverden. In Sept. 1817 land uitbetaalde grondrente. In Sept. 1817 kwam men tot een overeenkomst. Daarop werd in 1821 de Afrikaansche Compagnie opgeheven en de G. werd een onderhoorigheid van Siërra Leone; de Engelschen bewogen vervolgens de Fanti tot een opstand tegen de Ashanties, welke laatsten in 1826 meerdere nederlagen leden en in 1831 in een verdrag bewilligden, waarbij alle bezuiden de boven-Pra gelegen landen benevens Dankira als engelsch schutsgebied erkend werden. In 1850 was Engeland heer en meester aan de geheele G.; de Nederl.. hadden nog slechts hier en daar nederzettingen, die in 1872 werden verlaten, in ruil voor enkele handelsprivilegiën. Ernstige verwikkelingen tusschen Engeland en de inboorlingen, inzonderheid met de Ashanties, hadden plaats in 1873 (zie Ashanti) en 1900; in laatstgenoemd jaar werd de toenmalige gouverneur Hodgson te Koemassi belegerd en geheel ingesloten; het gelukte hem zich door de belegeraars heen te slaan en met een deel van het garnizoen Akra te bereiken, terwijl de rest door een expeditie onder overste Willcocks ontzet werd.

Literatuur: Bowdich, Mission from Cape Coast Castte to Ashantee (Lond. 1819), Cruickshank, Eighteen years on the Gold Coast of Africa (2 dln.,' Lond. 1853), Hay, Ashantee and the Gold Coast (Lond. 1874), Reade, The story of the Ashantee Campaign (Lond. 1874), Stanley, Coomassie and Magdala (1874), Brackenbury, The Ashantee War (2 dln., 1874), Die Aschanti und der Aschantïkrieg (in „Unserer Zeit”, Lpz. 1874), Ellis, A history of the Gold Coast of West Africa (Lond. 1893), Reindorf, History of the Gold Coast and Ashante (Bazel 1895), Macdonald, The Gold Coast past and present (Lond. 1898), Lady Hodgson, Siege of Kumassi (1901), Wallach, Map of the Gold Coast, ivith part of Ashantir showing the positions and areas of mining properties, 1 : 253440 (4 bladen, Lond. 1900).

< >