godsgericht, ordalie, Dei judicia, oudtijds een laatste poging om een duistere rechtskwestie op te lossen, hierin bestaande dat men door een of andere handeling of proef een goddelijke aanwijzing omtrent schuld of onschuld zocht uit te lokken. Ten onrechte heeft men vroeger de godsoordeelen als van kerkelijken oorsprong beschouwd; wijl zich in het indische en oudgrieksche recht gelijksoortige instellingen laten aanwijzen, moet men veeleer aannemen dat zij van indogermaanschen oorsprong zijn en dat de christelijke kerk ze van de Germanen overgenomen en naar hare gezichtspunten gewijzigd en verder ontwikkeld heeft.
De godsoordeelen waren deels wederzijds, als het tweegevecht en het kruisgericht, waarbij beide partijen zich moesten onderwerpen aan de proef die de goddelijke aanwijzing moest uitlokken, deels eenerzijds, slechts voor de beschuldigde of verdachte partij, wier onschuld dan bij het doorstaan van de gestelde proef bewezen werd geacht. Het gerechtelijk tweegevecht had bij de Westgoten te paard, waarschijnlijk dus met de speer, bij de overige volken te voet en met het zwaard, alleen bij de Salische Franken met een stok plaats. Die te voet vochten werden campio geheeten. In sommige gevallen werd een plaatsvervanger toegelaten. Overigens moesten ook de vrouwen zich aan het tweegevecht onderwerpen. De kerk, die het tweegevecht zocht uit te roeien, stelde het kruisgericht (judicium crucis) ervoor in de plaats; hierbij plaatsten de partijen zich met uitgestrekte armen voor een kruisbeeld; wie de armen het eerst zakken liet, was verliezende partij.
Grooter was het aantal der eenerzijdsche proeven. De vuurproef (judicium ignis, probatio per ignem) bestond hierin, dat de beklaagde met bloote voeten over gloeiende kolen of over negen gloeiende ploegscharen loopen of een stuk gloeiend ijzer met bloote hand eenige schreden ver wegdragen moest of dat men hem gloeiende kolen op de bloote voeten legde, of hem door een vuur liet gaan, bij welke laatste proef den beklaagde dikwijls een met was overtrokken hemd werd aangedaan, waarom deze proef ook wel die van het wassen hemd werd geheeten. Werd na de proef geenerlei door het vuur of den gloed veroorzaakt letsel aan den beklaagde bevonden, dan werd zijn onschuld bewezen geacht. Bij de waterproef moest d’e beklaagde een ring of steen uit een ketel met kokend water halen (judicium aquae ferventis), of hij werd aan handen en voeten gebonden in stroomend water geworpen (judicium aquae frigidae); aan de laatste proef werden vooral vrouwen onderworpen die van tooverij beschuldigd werden; zonk de beklaagde, dan was zij onschuldig, bleef zij drijven dan gold dit als een teeken van schuld (heksenproef). De proef van de gewijde bete of het brood-oordeel (judicium offae, j. panis adjuratie, j. casibrodeum) bestond hierin, dat men den beklaagde onder plechtige verwensching een stuk brood of kaas in den mond stak; degene, die dit zonder moeite doorslikken kon en er ook daarna geen kwade gevolgen van ondervond, werd voor onschuldig gehouden. De waarschijnlijk uit de gewijde bete ontstane avondmaalsproef (purgatio per eucharistiam) was hoofdzakelijk voor geestelijken en monniken; de beklaagde hield avondmaal, en werd hij daarop niet ziek dan was dit een teeken van zijn onschuld.
Het baarrecht (jus feretri) of de bloedproef, toegepast bij moordprocessen, bestond daarin dat men den vermoorde op een baar legde en den van den moord verdachte het lijk, inzonderheid de wonden, liet aanraken; vloeide daarbij bloed uit dezelve, of verscheen er schuim op den mond des vermoorden, of veranderde en bewoog zich het doode lichaam, dan werd de beklaagde als de moordenaar beschouwd. Hoewel sinds Lodewijk den Vrome herhaaldelijk verboden, bleven de godsoordeelen in germaansch Europa en ook elders tot in de 15de eeuw, hier en daar nog langer, in zwang, tot zij bij de verbreiding van het kanonieke recht, dat den zuiveringseed invoerde, en meer nog door de inburgering van het romeinsche recht, allengs in onbruik geraakten. Thans komen nog bij verschillende buiten-europeesche volken rechtsgebruiken voor, die de beteekenis hebben van godsoordeelen.