plantenfamilie van de afdeeling der Gymnospermen, met een 40-tal, meest tropische soorten; slechts weinige vertegenwoordigers in de gematigde zones. Zij vormen in zeker opzicht den overgang tusschen de Gymnospermen en de Dicotyledonen, zoowel in den bouw van het houtlichaam als in de ontwikkeling der bladen; de bloemen zijn geslachtelijk gescheiden; de mannelijke bloemen bestaan uit een schubvormig hulsel en een of meer meeldraden; de vrouwelijke bloemen hebben eveneens een rudimentair bloemdek en bevatten een naakten zaadknop, die bij de rijpheid vleezig wordt, waardoor een besachtige vrucht ontstaat.
In habitus wijken de weinige soorten nog zeer van elkander af. Van zeer abnorme gedaante is de in Afrika inheemsche Weiwitschia (zie ald.).