Gepubliceerd op 17-02-2021

Glasgow

betekenis & definitie

de grootste en in economisch opzicht belangrijkste stad van Schotland, ligt in het graafschap Lanark en voor een klein deel in Renfrew, aan de Clyde, 321/* km. boven haar monding, onder 55° 51' 32" N.B. en 4° 17' 54" W.L., is een parlementsborough (7 afgevaardigden Lagerhuis) en zetel van een aartsbisschop en van een protestantschen bisschop. De bevolking bedroeg 1901: 571.569 zielen (284.795 m., 286.774 vr.); rondom de stad liggen tal van voorsteden, die economisch met G. een geheel vormen; de belangrijkste daaronder zijn: Partick (in het n.w., 54.274 inw.), Bishopbriggs, Shettleston, Coatbridge (zie ald.), Hamilton (zie ald.), Bothwell Cambuslang, Rutherglen (16.185 inw.), Pollokshaws (11.169 inw.), Barrhead (9855 inw.), Go van (76.351 inw.), Paisley (79.355 inw.), Renfrew (zie ald.); ook Dumbarton, Port-Glasgow en Greenock aan de Clydemonding staan met G. in levendig commercieel verkeer.

Het grootste gedeelte der stad ligt op den rechteroever der rivier. De oude binnenwijken in het centrum en het oosten hebben sinds 1878, na de slooping van omstreeks 10.000 huizen en hutten, plaats gemaakt voor regelmatige en ruime straten; sedert is G. veel gezonder geworden; in 1866 bedroeg het sterftecijfer 29.6, in 1883: 23 en 1896: 19.7 op 1000 inw. Aan de instelling van een gezondheidsraad dankt G. o. a. een uitmuntend rioolstelsel, alsmede een waterleiding, die haar water neemt uit het 67 km. verwijderde Katrinemeer en sinds 1890 in staat is per dag 80 millioen gallons water te leveren; de aan leg dezer waterleiding heeft Wf2 millioen pond sterling gekost. De drukste en mooiste gedeelten der stad zijn Argyll-, St. Vincent-, Sauchiehall-Street, Union en Buchanan-Street. De nieuwere buitenwijken liggen voor het meerendeel op den linkeroever; over de rivier liggen 9 groote bruggen.

De voornaamste groote bouwwerken zijn alle van den nieuwsten tijd, met uitzondering van de kathedraal, aan den voet van een heuvel, in het n.o. deel der stad, een vroeg-gothisch bouwwerk, met merkwaardig schoone crypta. Op dezen heuvel de stedelijke begraafplaats, met tal van monumenten en gedenkteekenen, en een standbeeld van John Knox. Onder de overige gebouwen zijn te noemen: de r.-kath. St. Andrewskerk (1816 voltooid), de beurs (1829) en het nieuwe stadhuis, dit laatste gelegen aan het Georgeplein, op welk plein ook tal van monumenten van beroemde mannen (Walter Scott, lord Clyde, J. Watt, Rob.

Peel, John Moore, Thomas Campbell, Rob. Burns, Livingstone) staan. G. telt meerdere parken: GlasgowGreen met het Nelsonmonument in het o., het Westend-park, het Queen’s Park in het z., dat ten deele het slagveld van Langside beslaat enz. In het westelijk deel der stad huizen de groothandelaren en fabrieksheeren.

De stad wordt bestuurd door een gemeenteraad van 77 leden (3 voor elk der 25 districten of wards en 2 vertegenwoordigers der oude gilden).

Onder de inrichtingen van onderwijs staat de universiteit bovenaan; zij werd in 1450 gesticht, geniet een jaarlijksche subsidie van den Staat van 20.880 pond sterling, kiest met Aberdeen een parlementslid, en telde 1899/1900 omstreeks 70 professoren, lectoren en demonstratoren, en 2037 studeerenden, w.o. 343 vrouwen; zij is sinds 1870 gehuisvest in een nieuw gebouw en beschikt over een bibliotheek (150.000 deelen), het Hunterian museum (1783 door William Hunter gesticht, met belangrijke anatomische verzamelingen, munten, schilderijen en 12.000 boeken en handschriften van hooge waarde), een plantentuin, allerlei laboratoriën, een sterrenwacht; aan de universiteit is ook een groot ziekenhuis (Western Infirmary) verbonden. Verder heeft G. een technische school (Glasgow and West of Scotland Technical College), 1886 gesticht, met 10 hoogleeraren, 12 lectoren en ongeveer 4000 studeerenden, een college voor de natuurwetenschappen (Anderson College, 1796 gesticht), het St. Mungo’s College (1889 gesticht) met een rechtsgeleerde en een medische faculteit, een theologisch college tot opleiding van godgeleerden der vrije schotsche kerk, een dito instelling voor de baptisten, het Queen Margaret College (met een medische faculteit) tot verdere opleiding van vrouwen, een industrie-museum, de Stirlingsbibliotheek, de Mitchelbibliotheek (laatstgenoemde tot stand gekomen uit een fonds van 20.880 pond sterling), een kunstacademie (Corporation Galleries, met 500 schilderijen, w.o. van de venetiaansche scholen, van Rembrandt, van Ruysdael), jaarlijksche tentoonstellingen van kunstvoortbrengselen, muziekuitvoeringen in St. Andrew’s Hall, 5 groote schouwburgen. Er zijn een 70-tal lagere scholen, tezamen met 64.000 leerlingen. Onder de te G. verschijnende bladen zijn de voornaamste: „Evening Citizen”, „Evening News”, „Glasgow Herald”, „Glasgow Daily Record”, „Nord British Daily Mail”.

G. is de eerste industriestad van Schotland en naast Londen en Liverpool de hoofdhandelsplaats van het Vereenigd koninkrijk. De hoofdbedrijven zijn: katoenspinnerij en -weverij, bleekerij, jute- en zijde-industrie, fabrikage van shawls, mousseline en bedrukte calicots, garens, chemicaliën (zeep, soda, potasch, alkali, jodium, kruit, dynamiet, verfstoffen, inzonderheid turksch rood), van stijfsel, suiker, papier, glas, aardewerk, lucifers, whisky, bier, en bovenal de verdere verwerking van de producten der talrijke hoogovens der naaste omgeving, tot schepen, machinerieën van allerlei aard, locomotieven, stoomketels, naaimachines, spoorwegrails, ijzer- en staalwaren van allerhande soort; in 1899 werden in de Clyde 243 stoomvaartuigen gebouwd, tezamen metende bijna een half millioen registerton; in 1899 waren in den scheep- en machinebouw 53.000 arbeiders werkzaam. G. is ook het handelsmiddelpunt van het industrieele deel van Schotland en verhandelt ook een groot gedeelte van de iersche linnen-industrie. Zijn ligging begunstigt vooral het verkeer met de Vereenigde Staten en Canada, die dan ook het hoofdaandeel hebben aan zijn handel; bovendien staat het in verbinding met Spanje, Frankrijk, de havens der Middell. zee, Indië enz. Ingevoerd worden bovenal tarwe, gerst, haver, peulvruchten en meel, verder vleeschwaren, boter en kaas, ooft, levende dieren, tabak, wijn, suiker (van dit laatste artikel in 1899 voor 0.18 millioen pond sterling); de ijzerindustrie vereischt nog aanvoer van grondstoffen; verder zijn nog te noemen ruwe huiden, leer, hout, petroleum, oliën, meststoffen. In den uitvoer staan de voortbrengselen der textiel-industrie van katoen, wol, jute en linnen bovenaan; dan volgen metaalwaren, chemicaliën, glas, porcelein, steenkool. In het geheel bedroeg in 1899 de waarde van den invoer 13.26, en van den uitvoer 15.52 millioen pond sterling. De voornaamste banken zijn: Bank of Scotland, Commercial Bank of Scotland, Royal Bank, Union Bank en Clydesdale Bank. De glasgowsche metaalbeurs geeft in den wereldhandel den toon aan. Het verkeer in de stad wordt bediend door cabs, omnibussen, paardentrams; verder bestaan er tram- en havenstoombootdiensten op de voorsteden. Een ondergrondsche spoorlijn, de Glasgower centraalspoorweg, 10 km. lang, in 1896 voltooid (aanlegkosten 36 millioen pd. st.) verbindt het westen met het oosten der stad. G. heeft acht spoorwegstations en staat met alle groote steden van Schotland en Engeland in directe gemeenschap. Vroeger was de Clyde niet tot G. bevaarbaar, wat het ontstaan van Port-Glasgow tengevolge heeft gehad; dank zij de grootsche waterwerken en het veelvuldig uitbaggeren kunnen thans zeeschepen tot aan de stad komen, waar tal van dokken (Queens-, Kingston-, Cessnockdok enz.) gelegenheid geven tot lossen en laden. De havengelden brengen jaarlijks gemiddeld 350.000 pd. st. op. G.’s eigen vloot bestond in 1899 uit 1668 schepen, tezamen metende 1.630.170 registerton, w.o. 1172 stoomschepen (61 van meer dan 3000 registerton), tezamen 1.135.443 registerton, en 496 zeilschepen (63 van meer dan 2000 registerton) met tezamen 494.727 registerton. In 1899 bedroeg het aantal binnengeloopen schepen 10.876, w.o. 9820 in het kustverkeer, met tezamen 3.55 millioen registerton. Groote rivierstoombooten bemiddelen het verkeer met het westelijk hoogland en de eilanden. Overigens staat G. met alle groote handelsplaatsen in directe gemeenschap.
G. is een zeer oude stad; waarschijnlijk werd hier reeds in de 11de eeuw een bisdom gesticht, dat in 1491 tot een aartsbisdom werd verheven; in 1450 kreeg, de stad een hoogeschool; beteekenis als handels- en fabrieksstad kreeg zij evenwel eerst in de 18de eeuw, na de vereeniging van Schotland met Engeland. Literatuur: Mac Gregor, Eistory of the city of G. (Glasgow 1881), Senex, G. past and present (1884), Bell en Patton, G., its municipial organisation and administration (1896)

< >