(vrijheer) ook Loudon genoemd, oostenrrjksch generaal, in 1716 te Totzen in Lijfland geb., trad in 1731 als kadet in russischen dienst, maakte den poolschen successie-oorlog en dien tegen de Turken mede, trad in 1742, nadat Frederik II hem voor den pruisischen dienst had afgewezen, in den oostenrijkschen, werd kapitein in het korps van den partijganger Trenck (zie ald.) en nam ontslag, toen deze hem in zijn proces wilde wikkelen. Later bezorgden zijn vrienden hem een majoorsplaats.
In den zevenjarigen oorlog onderscheidde hij zich herhaaldelijk (bij Teschen, Praag, bij het vervolgen der Pruisen na den slag bij Kollin, enz.). In 1758 werd hij wegens de bevrijding van Oilmütz luitenant-veldmaarschalk, besliste in 1759 de overwinning bij Kunersdorf en werd veldtuigmeester met een korps van 30.000 man, waarmede hij 29 Juni 1760 den slag bij Landshut won, Glatz bestormde en 1 Oct. 1761 Schweidnitz innam, na 15 Aug. bij Liegnitz geslagen te zijn. In den turkschen oorlog'deed hij de oorlogskans ten gunste der oostenrijksche wapenen keeren door het verslaan der Turken bij Dubicza, het bestormen van Belgrado en het bezetten van Semendria, waarvoor hij met eerbewijzen en den titel van generalissimus beloond werd. Hij overleed in het hoofdkwartier in Moravië in 1790.