gr., in de physiologie: het vermogen van sommige plantendeelen om onder den invloed der zwaartekracht in verticale richting te groeien of een zekeren hoek te maken met de loodlijn. De wasdomverschijnselen, die daarbij optreden noemt men voor zoover daarmee krommingen gepaard gaan geotropische krommingen, en de plantendeelen die genoemde eigenschap bezitten noemt men geotropisch. Op welke wijze de geotropische verschijnselen onder den invloed der zwaartekracht bewerkt worden is tot heden volkomen onbekend; men weet slechts, dat deze bewegingen uitsluitend groeibewegingen zijn, doch door welke mechanische inwerking de zwaartekracht een eenzijdige groeibew'eging in het leven roept, behoort nog tot de raadselen der natuur.
G. noemt men ook sommige automatische bewegingen van het dierlijk organisme, n.l. die handelingen die veroorzaakt worden door iets anders dan door geestelijke processen, dus buiten het zenuwstelsel en voorafgaande geestelijke werkzaamheid om. Wanneer het des winters fel koud is tracht men door vermeerderde lichaamsbeweging de lichaamstemperatuur te verhoogen; een eerste gevolg daarvan is een versnelde bloedbeweging; daardoor worden de aangevoerde voedingsstoffen sneller verbrand en worden ook de schadelijke verbrandingsproducten of afvalstoffen sneller in den bloedstroom opgenomen en door de longen en de huid verwijderd; verhoogde warmte bewerkt juist het tegendeel; alsdan blijven de verbrandingsproducten langer in het bloed, eer zij langs de ademhalingswegen het lichaam kunnen verlaten en men ontwaart een algemeen gevoel van loomheid en matheid. In hoofdzaak hetzelfde verschijnsel wordt ook aangetroffen bij de bovenbedoelde geotropische bewegingen, die sommige dieren uitvoeren en het G. wordt dan veroorzaakt door stoffen die deels soortelijk zwaarder, deels soortelijk lichter zijn dan het weefselvocht, waarin zij zich bevinden. Bezit een dier veel van die zware stoffen, dan zal het, indien het vrij is in zijn bewegingen en dus naar geen enkele zijde hindernissen ontmoet, zich in de richting naar het middelpunt der aarde, derhalve naar omlaag, bewegen. Verdwijnen die stoffen door de een of andere oorzaak in beduidende hoeveelheid, dan houdt het dier weldra op soortelijk zwaarder te zijn dan de middenstof, waarin het zich bevindt; en gaat die verdwijning nog verder, dan wordt het zelfs soortelijk lichter, en het stijgt. Dat is bijzonder duidelijk bij sommige zeedieren, zooais de larven van het geslacht Polygordius. Is het zeewater, waarin ze zich op een bepaald oogenblik bevinden kouder dan een middeltemperatuur, dan bewegen bedoelde larven zich meer dan gewoonlijk. Die vermeerderde beweging doet de stofwisseling een sneller beloop nemen, zoodat de geotropische stoffen, die los in het vocht der weefselcellen liggen, aan die verhoogde stofwisseling deelnemen, spoediger dan gewoonlijk in den bloedstroom komen, althans de verbrandingsprodueten ervan, en daarna het lichaam verlaten. De nieuwvorming van zoodanige stoffen eischt meer tijd; en zoo is er dan een zekere tijdruimte, waarin het lichaam minder ervan bevat. Ten gevolge der aldus ontstane, geringere soortelijke zwaarte wordt het dier omhoog gedreven, en het gaat niet, zooais men vroeger geloofde, uit vrijen wil naar de oppervlakte der zee, om daar voedsel te zoeken. Het komt er aan zonder eenigen invloed van een wil en neemt er het voedsel, dat er op dit oogenblik te krijgen is. Wordt de warmtegraad van het water hooger, dan keeren de factoren van het verschijnsel zich om: er ontstaan meer zware, geotropisch werkende stoffen, dan er op dat oogenblik verdwijnen; het dier wordt soortelijk zwaarder, en het zinkt. Dit zinken zal natuurlijk niet dieper gaan, dan tot waar de larve weer kouder water ontmoet. Dezelfde larve der Polygordius-soorten is ook gevoelig voor het licht, en wel zoodanig, dat haar heliotropisme positief wordt bij een lage en negatief bij een hooge temperatuur. Dezelfde omstandigheid, nl. geringere warmte, maakt haar dus tegelijk negatief geotropisch en positief heliotropisch, wat haar doet stijgen, terwijl grootere warmte haar positief geotropisch en negatief heliotropisch maakt, waardoor zij daalt. Hieruit is dus af te leiden, dat zij den nacht met weinig licht en weinig warmte aan de oppervlakte der zee zal doorbrengen, doch den dag met zijn sterker licht en zijn grootere warmte in de diepte. Toch is dit niet in alle jaargetijden het geval. Gedurende den zomer is nl. het water der zee ook des nachts zóó warm, dat Polygordius ook dan positief geotropisch is en in de diepere koude waterlagen blijft. Omgekeerd is des winters het water aan de oppervlakte door sterke uitstraling kouder dan de diepere lagen, ook des daags, waardoor het dier ook op den dag aan de oppervlakte wordt gehouden. Alleen in de lente en den herfst is de zeeoppervlakte des daags warmer en des nachts kouder dan de diepere lagen ; en alleen in die jaargetijden onderneemt dan ook Polygordius tweemaal per etmaal haar onvrijwilligen trek naar omlaag en omhoog. Merkwaardige voorbeelden van G. treft men ook onder de insecten aan. Zoo vertoonen Coccinellen, lieveheersbeestjes, en hun larven, een zeer sterke neiging, om naar omhoog te loopen of te kruipen. Dit komt hun vaak ten goede; want uit kracht van die neiging gaan ze ook tegen allerlei planten omhoog, waar ze dan menigmaal op de bladeren heele koloniën van bladluizen vinden, die hun tot voedsel dienen. Wanneer een vlinder de pophuid verlaat, zijn zijn vleugels nog vochtig en opgevouwen of geplooid. Onrustig loopt het dier over den horizontalen bodem, tot het hier of daar een opstaand vlak vindt; daar loopt het tegen op, tot het ergens op vrij groote hoogte blijft zitten met den kop naar boven. Wind en zon helpen daar de vleugels veel sneller drogen, dan dit op een lagen, vlakken bodem mogelijk zou zijn. Zoodra zij droog zijn en zich hebben ontplooid, raakt de vlinder door andere, meestal scheikundige, oorzaken opnieuw onrustig en fladdert heen. Men heeft deze verschijnselen, het omhoog gaan van lieveheersbeestjes en van vlinders, evenals zoovele andere, voor uitingen van een tamelijk groot verstand en van overleg aangezien; later zijn ze echter als automatische bewegingen geduid.