Gepubliceerd op 29-01-2021

Gasgloeilicht

betekenis & definitie

Een uitvinding v. den scheikundige Auer von Welsbach (1885). Terwijl bij de oude manier van gasverlichting de in het lichtgas zelf voorhanden koolstof in de vlam aan het gloeien gebracht wordt en zoo het lichten veroorzaakt, werkt bij het G. de vlam slechts als warmtebron, terwijl het lichten wordt opgewekt door een boven de vlam opgehangen gloeilichaam, hetwelk door de vlam aan het gloeien wordt gebracht. Een G. kan bij 30 millimeter gasdruk en 120 liter gasverbruik een gemiddelde lichtsterkte van 70 normaalkaarsen leveren. Bij nieuwe gloeilichamen is de lichtsterkte in het begin hooger, meest boven de 80 kaarsen, om bij goede gloeilichamen na omstreeks 300 branduren gaandeweg te verzwakken tot ongeveer 60 kaarsen, die dan bij langeren brandduur vrijwel constant blijft. Vergelijkt men deze resultaten met die der vroegere gasverlichting, waarbij met de open vlam bij 120 liter gasverbruik slechts 12 kaarsen lichtsterkte wordt bereikt, dan blijkt dat de gasverlichting met de uitvinding van het G. een belangrijke schrede voorwaarts heeft gedaan. Het G. is het goedkoopste gaslicht: verder is de warmte en koolzuur-ontwikkeling zoo gering, dat het ook uit hygiënisch oogpunt verkieslijker is dan de open gasvlam, die dan heden ook vrijwel door het G. verdrongen is.

Het belangrijkste onderdeel van het G., het gloeilichaam of gloeikousje, wordt vervaardigd uit een gaasachtig katoenweefsel, gedrenkt met de nitraten van zg. zeldzame aarden: onder deze laatste wordt meestal thorium (99 pCt.) en eenig cerium (1 pCt.) gebruikt. Het met de oplossing dezer aarden gedrenkte kousje wordt vervolgens afgebrand, waarbij het katoen verbrandt en er een skelet of geraamte van oxyden der aardmetalen overblijft; door gloeiing wordt het kousje in den meest günstigen vorm gebracht; het schrompelt daarbij ineen en verkrijgt zooveel vastheid, dat het zonder uiteen te vallen op den brander kan worden geplaatst en ook vervoerbaar is. De gemiddelde brandduur van de beste kousjes is 500 uren. Door de aanmaak op groote schaal van kousjes is de behoefte aan thorium sterk toegenomen; evenwel heeft men in de gouddistricten van Zuid-Carolina in het daar voorhanden en vroeger als waardeloos terzijde geworpen monazietzand een overvloedige grondstof voor de vervaardiging van gloeikousjes gevonden.

De verhitting van het gloeikousje geschiedt bij het G. door de vlam van een Bunsenbrander ; echter is het duidelijk dat deze verhitting ook door andere verhittingsvlammen, bijv. door een spiritusvlam (spiritusgloeilicht), door een bizondere petroleumvlam (petroleumgloeilicht), door watergas enz. kan geschieden. Intusschen heeft tot heden alleen het eigenlijke G. voor de praktijk beteekenis erlangd. Een merkwaardige en wetenschappelijk nog niet voldoend opgehelderde omstandigheid is, dat juist een mengsel van 99 pCt. thorium en 1 pCt. cerium de hoogste lichtsterkte aan het gloeilichaam geeft, terwijl beide stoffen afzonderlijk of in andere verhouding vermengd slechts ’n geringe lichtsterkte leveren.

< >