duitsch scheikundige, in 1809 te Grossenham in Saksen geb., studeerde te Jena, waar hij assistent werd bij het pharmaceutisch instituut van Wackenroder. In 1835 werd hij hoogl. in de scheik. bij ’t collegium Carolinum en in 1866 als directeur van het polyteehnicum alaar benoemd.
Zijn hoofdwerken zijn: Lehrb. der rationellen Praxis der landwirtsch. Geiverbe (6de uitg., 2 dln., 1865 —67) en de duitsche bewerking van Graham’s Elements of chemistry (3 dln., 4de uitg. 1865 volg.).