Gepubliceerd op 23-02-2021

Franz joseph mone

betekenis & definitie

germanist, geb. 12 Mei 1796 te Mingolsheim bij Bruchsal, studeerde te Heidelberg, promoveerde aldaar 1817, werd 1818 secretaris aan de universiteitsbibliotheek, 1819 buitengewoon en 1822 gewoon hoogl. in de geschiedenis. In 1827 aanvaardde hij een benoeming aan de universdteit te Leuven, keerde 1831 als privaatgeleerde naar Heidelberg terug en werd 1835 tot geheim-archivaris en directeur van het generale landsarchief benoemd.

In 1868 nam hij ontslag en overleed 12 Maart 1871 te Karlsruhe. M. begon met geschriften in de soort van Creuzer’s Symbolik, namelijk met de Geschichte des Heidentums im nördl. Europa (2 dln., Darmstadt 1822—24); methodischer waren zijn latere Untersuchungen zur Geschichte der deutschen Heldensage (Quedlinburg 1836). Hij gaf een geschikt U eher sicht der nieder länd. V olkslitteratur älterer Zeit (Tübingen 1838), publiceerde een deel Quellen und Forschungen zur Geschichte der deutschen Litteratur und Sprache (Aken 1830), bevorderde de kennis van het middeleeuwsch drama door zijn Altdeutsche Schauspiele (Quedlinburg 1841) en Schauspiele des Mittelalters (2 dln., Karlsruhe 1846), en leverde in zijn Lat. Hymnen (3 dln., Freiburg 1853—55) en Lat. und griech.

Messen (Franf. a.M. 1850) alsmede in den Reinardus vulpes (Stuttg. 1832) belangrijke bijdragen voor de middeleeuwsche poëzie. In zijn Keltische Forschungen (Freiburg 1857), Urgeschichte des bad. Landes (2 dln., Karlsruhe 1845) en andere werken van die soort geeft hij te veel toe aan de zucht om in alles iets keltisch te zien. Voorts gaf M. een Bad. Archiv (dl. 1 en 2, Karlsruhe 1826), een Quellensammlung der bad. Landesgeschichte (dl. 1—4, ald. 1845—67) en het Zeitschrift für die Geschichte des Oberrheins (sedert 1850) uit. Met Aufsesz redigeerde hij dl. 1—3 van den Anzeiger für Kunde des deutschen Mittelalters (Neurenberg 1832—34); dl. 4—8 alleen (Karlsruhe 1835—39).

< >