bisschop van Trier, geb. 1840 te Wickerschweier in den Opper-Elzas, studeerde van 1860—65 te Innsbruck in de theologie, werd 1866 professor in de philosophie aan het klein, 1869 professor der theologie aan het groot seminarie te Straatsburg en fransch kanselredenaar in de domkerk. Daarop werd hij domheer en aartspriester.
Toen de pruisische regeering in 1881 besloot tot het wederom bezetten der vacante bisdommen, werd K. op aanbeveling van den stadhouder von Manteuffel voor het bisdom Trier uitverkoren en door den paus als bisschop van die diocees benoemd. In 1891 deed hij onder grooten toeloop der geloovigen den Heiligen rok van Trier uitstellen (zie: Heilige rok) en schreef daarover: Wunder und göttliehe Gnadenerweise, die sich bei der lelzten Ausstellung des heiligen Boekes 1891 zugelragen haben (Trier 1894; in het nederlandsch vertaald door v. d. Heuvel, Amsterdam 1896).