In het burgerlijk recht de opvolging in de plaats van een overledene, waardoor diens erfenis op zijn erfgenamen overgaat. Ongeveer alle wetgevingen erkennen tweeërlei E., nl. de testamentaire, krachtens een uiterste wilsbeschikking (zie Uiterste wil) en de E. bij versterf (de wettelijke, ab intestato), wanneer de erflater niet over zijn nalatenschap heeft beschikt. het Nederl. Burgerlijk wetboek bepaalt ten aanzien van de E. bij versterf in liet algemeen (art. K77— 898), van de E. in de wettige nederdalende, opgaande en zijdlinie (artt. 899 -908), en van de E. wanneer er natuurlijke kinderen aanwezig zijn (artt. 909—920) in hoofdzaak het volgende :
E. heeft alleen door den dood plaats. Indien verscheidene personen, Van welke de een tot des anderen erfenis geroepen is, door een en hetzelfde ongeval, ol’ op denzelfden dag, omkomen, zonder dat men weten kunne wie het eerst overleden zij, worden zij vermoed op hetzelfde oogenblik gestorven te zijn, en er heeft geen overgang van erfenis van den eenen ten behoeve van don anderen plaats. Tot de erfenis worden door de wet geroepen: 1°. De wettige en de natuurlijke bloedverwanten, volgens de beneden aangegeven regelen; 2°. Bij gebreke van deze, de langstlevende echtgenoot. Bij gebreke van bloedverwanten, en van eenen overblijvenden echtgenoot, vervallen de goederen aan den staat, onder den last om de schulden te voldoen, voor zoo ver de waarde dier goederen toereikende is. De erfgenamen treden van rechtswege in het bezit der goederen, rechten en rechtsvorderingen van den overledene. Indien er geschil ontstaat wie erfgenaam, en alzoo tot dat bezit bevoegd is, kan de rechter bevelen dat de goederen onder gerechtelijke bewaring zullen worden gesteld. De staat moet zich door den rechter doen in het bezit stellen, en is, op straffe van vergoeding van kosten, schade en interessen, gehouden de nalatenschap te laten verzegelen, en eene boedelbeschrijving te doen opmaken, in den vorm, voor de aanvaarding van nalatenschappen onder het voorrecht van boedelbeschrijving vastgesteld. De erfgenaam heeft eene rechtsvordering tot rerkrjg'niej der erfenis tegen alle degenen die, hetzij onder dien titel of zonder titel, in het bezit zijn van de geheele' nalatenschap, of van een gedeelte daarvan, mitsgaders tegen degenen, die met arglist hebben opgehouden te bezitten. Hij kan deze rechtsvordering instellen voor het geheel, indien hij alleen erfgenaam is, en voor zijn aandeel, zoo er meerdere erfgenamen zijn. Die rechtsvordering verjaart door een tijdsverloop van dertig jaren, te rekenen van den dag waarop de erfenis is opengevallen. Ten einde als erfgenamen te kunnen optreden, moet men bestaan op het oogenblik dat de erfenis is opengevallen. Als onwaardig om erfgenamen te zijn, worden beschouwd en als zoodanig van de erfenis uitgesloten : 1°. Hij, die veroordeeld is, ter zake dat hij den overledene heeft omgebracht of getracht om te brengen: 2° Hij, die bij rechterlijke uitspraak overtuigd is tegen den erflater lasterlijk te hebben ingebacht eene beschuldiging van een misdrijf waartegen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste vier jaren is bedreigd; 3°. Hij, die.den overledene door geweld of feitelijkheid belet heeft zijnen uitersten wil te maken of te herroepen; 4°, Hij, die den uitersten wil van den overledene heeft verduisterd, vernietigd ot vervalscht, De erfgenaam, die uit hoofde van onwaardigheid van de erfenis is uitgesloten, is gehouden tot de teruggave van alle vruchten en inkomsten, waarvan hij sedert het openvallen der erfenis genot heeft gehad. Kinderen van een onwaardig verklaard persoon, uit eigen hoofde tot de erfenis komende, zijn niet uitgesloten door de schuld van hunne ouders; doch deze zijn in geen geval bevoegd om van de goederen 'dier nalatenschap het vruchtgenot te vorderen, hetwelk de wet aan ouders op de goederen van hunne kinderen toekent. Plaatsvervulling geeft aan den vertegenwoordigenden persoon het recht om te treden in de plaats, in den graad en in de rechten van dengenen die vertegenwoordigd wordt. Plaatsvervulling heeft in de rechte nedergaande wettige linie in het oneindige plaats. Er bestaat geene plaatsvervulling ten opzichte van naastbestaanden in de opgaande linie. De naaste in ieder der beide liniën sluit ten allen tijde dengenen uit, die in een verderen graad is. In alle de gevallen, waarin de plaatsvervulling wordt toegelaten, heeft de verdeeling bij staken plaats; indien dezelfde staak verscheidene takken heeft voortgebracht, geschiedt de onderverdeling in iederen tak wederom bij staken, en onder de personen in denzelfden tak geschiedt de verdeeling bij hoofden. Niemand kan voor een levenden persoon bij plaatsvervulling optreden. De wet slaat geen acht, noch op den aard, noch op den oorsprong der goederen, om de erfopvolging in dezelve te regelen. Alle erfenissen welke, hetzij geheel, hetzij voor een gedeelte, aan bloedverwanten in de opgaande zijlinie te beurt vallen, worden in twee gelijke deelen gekloofd, waarvan het eene aan de nabestaanden in de vaderlijke, en het andere aan die in de moederlijke linie, te beurt valt. De erfenis kan nimmer uit de eene linie tot de andere overgaan, dan wanneer er in éé ne der beide liniën, noch bloedverwant in de opgaande linie, noch zijdmaag gevonden wordt. Deze eerste verdeeling tusschen de vaderlijke en de moederlijke liniën daargesteld zijnde, heeft er geene verdere kloving tusschen de onderscheidene takken plaats; maar de helft, aan iedere linie te beurt gevallen, behoort aan den erfgenaam, of de erfgenamen, welke den overledene het naast in graad bestaan, behoudens het geval van plaatsvervulling.
De kinderen of hunne afstammelingen erven van hunne ouders, grootouders, of verdere bloedverwanten in de opgaande linie, zonder onderscheid van kunne of eerstgeboorte, en zelfs wanneer zij uit verschillende huwelijken verwekt zijn. Zij erven voor gelijke deelen bij hoofden, wanneer zij allen in den eersten graad zijn en uit eigen hoofde geroepen worden; zij erven bij staken, wanneer zij allen, of een gedeelte hunner, bij plaatsvervulling opkomen. Indien de overledene noch nakomelingen, noch broeders of zusters achtergelaten heeft, wordt de nalatenschap in twee gelijke deelen tusschen de bloedverwanten in de vaderlijke, en die in de moederlijke opgaande linie verdeeld. De naaste in graad in de opgaande linie bekomt de helft aan zijne linie behoorende, met uitsluiting van alle anderen. Bloedverwanten in de opgaande linie, van denzelfden graad, erven bij hoofde. Wanneer de vader en de moeder van eenen persoon, welke zonder nakomelingen overleden is. hem overleven, bekomt ieder hunner een derde gedeelte der nalatenschap, indien de gestorvene slechts éénen broeder of éóne zuster heeft achtergelaten, welke het overige derde gedeelte bekomt. De vader en de moeder erven ieder voor een vierde gedeelte, indien de overledene meerdere broeders of zusters heeft aehtergelaten, en in dat geval, vallen aan deze laatstgemelde de twee overige vierde gedeelten te beurt. Wanneer de vader of de moeder van iemand, zonder nakomelingen overleden, vóór hem gestorven is, zal de langstle fende de helft der nalatenschap bekomen, indien de overledene slechts éénen broeder of zuster achterlaat ; één derde, indien hij er twee achtergelaten heeft; en één vierde gedeelte, indien er meerdere broeders of zusters achtergebleven zijn. De overige deelen vallen aan de broeders en zusters te beurt. Indien vader en moeder van eenen persoon, welke zonder nakomelingschap gestorven is, vooroverleden zijn, worden de broeders en zusters tot de geheele erfenis geroepen, met uitsluiting der bloedverwanten ild opgaande linie, en der overige zijdmagen De verdeeling van al hetgeen, volgens de bepalingen der hier bovenstaande artikelen, a/d broeders en de zusters toekomt, geschiedt onder hen in gelijke deelen, indien zij allen van hetzelfde bed zijn ; doch indien zij uit verschillende huwelijken zijn voortgesproten, wordt hetgeen zij erven in twee gelijke deelen tusschen de vaderlijke en de moederlijke liniën des overledenen verdeeld ; de volle broeders en zusters bekomen hun deel in beide de liniën, en die van halven bedde slechts in de linie tot welke zij behooren. Indien er niet dan halve broeders of zusters, van óónen kant slechts, zijn achtergebleven, bekomen zij de geheele nalatenschap, met uitsluiting van alle andere bloedverwanten in de andere linie Bij gebreke van broeders en zusters," en tevens van nabestaanden in eene der beide opgaande liniën. komt de nalatenschap voor de eene helft aan de in leven zijnde bloedverwanten in de opgaande linie, en voor de wederhelft aan de zijdmagen in de andere linie, met uitzondering van het geval in de volgende alinea vermeld. Bij gebreke van broeders en zusters en van nabestaanden in beide opgaande liniën, worden in iedere zijdlinie de naaste bloedverwanten, ieder voor de helft, tot de erfenis geroepen. Indien er in dezelfde zijdlinie bloedverwanten van denzelfden graad gevonden worden, deelen zij onder elkander bij hoofden.
De langstlevende vader of moeder erft alleen de geheele nalatenschap van zijn kind, hetwelk zonder afkomelingen en zonder broeders of zusters na te laten, overleden is.
Onder de benaming van broeders en zusters, in deze afdeeling voorkomende, worden steeds de wettige afstammelingen van ieder hunner begrepen. Bloedverwanten welke den overledene verder dan in den twaalfden graad bestaan erven niet. Indien in de eene linie geene bloedverwanten van den graad, waarin men erven kan, gevonden worden, bekomen de bloedverwanten in de andere linie de geheele erfenis.
Indien de overledene wettelijk erkende natuurlijke kinderen heeft achtergelaten, wordt de nalatenschap gebeurd op de wijze als bij de drie volgende artikelen bepaald is.
Indien de overledene wettige afstammelingen heeft achtergelaten, erven de natuurlijke kinderen een derde van het aandeel, hetwelk zij zouden gehad hebben, indien zij wettig waren geweest; zij erven de helft der nalatenschap, indien de overledene geen afstammelingen, maar wel bloedverwanten in de opgaande linie, of broeders en zusters of derzelver afstammelingen heeft achtergelaten; en drie vierden, indien er slechts nabestaanden in eenen verderen graad zijn overgebleven. Indien de wettige erfgenamen den overledene in ongelijke graden bestaan, bepaalt de naaste in de eene linie, zelfs ten aanzien dergenen welke zich in de andere linie bevinden, de hoegrootheid van het aandeel, hetwelk aan het natuurlijk kind verschuldigd is.
In alle gevallen, bij het vorige artikel voorzien, wordt het overschot der nalatenschap onder de wettelijke erfgenamen verdeeld.
Indien de overledene geenen bloedverwant in den graad, waarin men erven mag, achtergelaten heeft, bekomen de natuurlijke kinderen de geheele nalatenschap.
In geval een natuurlijk kind vooroverleden is, zijn deszelfs wettige kinderen en afstammelingen bevoegd de aan hen toegekende voordeelen te vorderen. De hierboven bestaande bepalingen zijn niet op in overspel of in bloedschande verwekte kinderen toepasselijk. De wet verleent hun alleenlijk het noodige levensonderhoud. Dat onderhoud wordt geregeld overeenkomstig de gegoedheid des vaders of der moeder, en naar het getal en de hoedanigheid der wettelijke erfgenamen. Indien de vader of de moeder, bij hun leven, aan een in overspel of bloedschande verwekt kind het noodige levensonderhoud heeft verzekerd, kan dat kind geen verdere aanspraak hoegenaamd op de nalatenschap van deszelis vader of moeder maken. De nalatenschap van oen natuurlijk kind, zonder nakomelingschap overleden, vervalt aan den vader of aan de moeder, die hetzelve erkend heeft, of aan ieder hunner voor de helft, indien het door beide is erkend geweest. In geval van vooroverlijden der ouders van een natuurlijk kind, hetwelk geene nakomelingschap heelt nagelaten, keeren de goederen, welke hetzelve uit de nalatenschap der ouders verkregen heeft, indien die goederen nog in natura in den boedel aanwezig zijn, tot de wettige afstammelingen van zijnen vader of zijne moeder terug; hetzelfde geldt ten aanzien van actiën tot terugvordering, indien er zoodanige bestaan, en van den koopprijs der goederen, zoo dezelve vervreemd zijn, en die koopprijs nog verschuldigd is. Alle overige goederen gaan over tot de natuurlijke broeders of zusters, of tot hunne wettige nakomelingen. De wet kent aan een natuurlijk kind geen recht hoegenaamd toe op de goederen der bloedverwanten van zijne ouders, behalve in het navolgende geval. Indien een dier bloedverwanten kwam te overlijden, zonder nabestaanden in den erfelijken graad, noch langst levenden echtgenoot achter te laten, is het natuurlijk erkend kind gerechtigd om de nalatenschap te vorderen, met uitsluiting van den staat. En indien het natuurlijk kind sterft, zonder afstammelingen, noch ouders, noch natuurlijke broeders of zusters of nakomelingen van deze, noch langstlevenden echtgenoot achter te laten, behoort deszelfs nalatenschap insgelijks, en met uitsluiting van den staat, aan de naaste bloedverwanten van zijnen vader of die van zijne moeder, welke hem erkend heeft, en indien hij door beide erkend is, behoort de eene helft zijner nalatenschap aan de naaste bloedverwanten van vaders kant, en de wederhelft aan die van moeders zijde. De verdeeling in beide liniën geschiedt volgens de regelen, omtrent de gewone erfopvolging voorgeschreven.