of Enschedé (vroeger met den klemtoon op Eu). Gemeente in Overijsel, arrond. Almelo, aan alle zijden omgeven door de gemeente Lonneker, bevat niets dan de stad E., die op een vlakken, hoogen zandgrond ligt, 43 meter boven amsterdamsch peil; in 1899: 24.352 inw.; kiesdistrict zie volgend artikel; person. belast. 5de klasse.
De stad E., 6 km. van de pruisische grens, aan de spoorlijnen Almelo-E. (24 km.), Hengelo —E. (4 km.), E.—Gronau (9 km.) en 01denzaal—Ruurlo, telde in 1822: 2716, in 1850: 3778, in 1873: 5276, op 1 Jan. 1880: 5449, op 1 Jan. 1901: 25.709 inw., en is thans een der voornaamste fabriekssteden van Nederland, centrum der fextiel-nijverheid van Twente ; sinds den grooten brand van 7 Mei 1862, die op een 140-tal huizen na de geheele stad benevens een deel van de kom der gemeente Lonneker in de asch legde, verrees een geheel nieuw Enschedé, hechter en fraaier doch geheel volgens denzelfden plattegrond, als het oude; de mooiste punten zijn de Markt en de Langestraat; de fabrieksarbeiders wonen voor een goed deel in de dichtbevolkte wijken de Krim, Sebastopol en Mexico; er zijn een aantal kerken van allerlei gezindten, waaronder de herv. kerk met zwaren toren, beiden van Bentheimer steenblokken opgetrokken, en bij den ramp van 1862 inwendig geheel uitgebrand ; verder een raadhuis, een Nederl. school voor nijverheid en handel (ook toegankelijk voor meisjes) met zes-jarigen cursus, een r.-kath. burger-jongensschool voor meer uitgebreid lager onderwijs (sinds Oct. 1900), r.-kath. Liefdegesticht (opgericht 1890) ter verpleging van zieken ook van andere gezindten, enz. E. is zetel v/e kantongerecht, welks rechtsgebied zich uitstrekt over de gemeenten Enschedé, Haaksbergen, Hengelo, Lonneker, Losser en Oldenzaal; de stad is sinds 1 Juli 1866, datum van opening van de lijn naar Hengelo, met het spoorwegnet verbonden.
E. is geheel een fabrieksstad, de grootste van Twente: oorspronkelijk bestond het bijna uitsluitend van landbouw en doorvoerhandel op Munster; omstreeks het midden der 18de eeuw begonnen twee zijner poorters, Herman en Jan van Lochem, een fabriek van bombazijnen, en reeds ten tijde van de vorming van het koninkrijk Holland maakte het weven van gekeperde en ongekeperde bombazijnen, diemet, katoen, baai en kalamink het hoofdbedrijf der bevolking uit: nadat het fabriekswezen na de afscheiding van België nog een belangrijke uitbreiding had ondergaan en in 1836 de Enschedesche katoenspinnerij was opgericht, ontwikkelde zich te dezer plaatse gedurende het verder gedeelte der 19de eeuw een moderne grootindustrie. Einde 1900 bestonden 7 groote katoenspinnerijen (waar ruwe katoen tot garens wordt versponnen), nl.
Van Heek en Co. met 57.718 spillen,
G. J. v. Heek en Zonen „ 30.000 „
Blijdenstein en Co. „ 29.272 „ Barnshoeve „ 23.400 „ Gebrs. v. Heek „ 21.300 „ Ensch. Katoenspinnerij „ 20.000 „
B. W. en H. ter Kuile „ 17.000 „
verder 15 katoenweverijen (waar van de zelfgesponnen en overigens uit Engeland ingevoerde garens katoenen goederen worden geweven), waaronder 6 met meer dan 500 weefgetouwen, nl.
Van Heek en Co. met 1830 weefgetouwen, Nico ter Kuile en Zonen „ 800 „
G. Jannink en Zn. ., 750 ..
J. F. Scholten en Zonen ,. 675 „
G. J. v. Heek en Zonen ,. 608 „
Blijdenstein en Co, „ 540 „ en bovendien nog 74 kleinere fabrieken of werkplaatsen waar stoomwerktuigen werden gebezigd ; van de geheele bevolking waren 6641 personen (mannen en vrouwen) in de katoen-industrie werkzaam, aan wie gedurende het jaar 1900 ruim 50.106 gulden of gemiddeld f 7,50 per persoon en per week arbeidsloon werd uitbetaald; in 1900 werd voor ruim 4 millioen gulden aan katoenen fabrikaten naar Nederl.-Indië, het voornaamste afzetgebied van Enschede, uitgevoerd. Behalve katoenen weefsels en goedere: van allerlei aard, zoowel duurdere als uiterst goedkoope soorten, worden te E. van den afval enz. ook groote hoeveelheden poetskatoen en schietkatoen dat bij de vervaardiging van dynamietsoorten gebruikt wordt, gefabriceerd.
E., waarvan voor het eerst in 1118 melding wordt gemaakt, kreeg in 1325 van bisschop Jan van Diest stadsrechten, waartegen graaf Willem van Solms, die zelf aanspraken op deze plaats meende te hebben, zich nadrukkelijk verzette ; in 1331 echter verkocht genoemde graaf de solmsehe aanspraken voor een goede som gelds aan het Sticht; door prins Maurits aan de Spanjaarden ontnomen, werd de stad in Sept. 1665 en in Juni 1672 door de mimsterschen vermeestord en geplunderd; tot 1862 was E. door een smalle vestgracht omgeven, die in genoemd jaar bij den grooten brand gedempt werd.